daarvan besloeg tarwe de grootste oppervlakte. Het niet geringe aantal genoem de arbeidsdagen betreft daarom grotendeels de inzaaiing van tarwe. De vraag is alleen hoe dit in zij n werk ging. We moeten ons het poten vermoedelij k zo voor stellen. dat de vrouwen eerst met een stok of een harkvormig instrument sporen of geulen door de grond trokken, waarin de mannen dan vervolgens het graan zaad strooiden, terwijl ze de reeds bewerkte voren tegelijkertijd of nadien dicht hakten. Tot in het jaar 1854 zijn de uitdrukkingen zaadpooten enpooten trekken frequent gebruikt voor zaaiwerkzaamheden in de maanden september, oktober en november. Na 1852 verschijnt de term inkappen voor hetzelfde werk en voor dezelfde gewassen. Zo staat er bijvoorbeeld voor 7 november 1853 genoteerd: tarw inkappen(verzaaijen M 6). Al eerder komt deze term voor, maar dan met betrekking tot erwten en bruine en witte bonen, gewassen die in Zuid-Beveland algemeen met de zethouweel in rijen werden gepoot of gezet. Het lijdt geen twijfel dat de term inkappen op deze activiteiten slaat, gezien ook de periode waarin de term gebruikt is: de maanden maart en april, ofwel het voorjaars-zaaiseizoen. De gelijke beloning alsook het gebruik van dezelfde term voor peulvruchten en granen doen eenzelfde behan delingswijze veronderstellen. Al deze gegevens wettigen de conclusie dat het graanzaad op het bedrijf van Adriaan Vaar niet breedwerpig ('broadcasting') gezaaid, maar met de hand op rij gepoot werd. Bouman vertelt dat dit op Walcheren bij kleine boeren in de 19de eeuw wel gebruikelijk was35. Blijkbaar kende men het gebruik in Zuid-Be veland ook. Oude boeren in de omgeving van Oudelande en Driewegen bleken zich bij navraag nog te herinneren dat voor de eerste wereldoorlog enkele con servatieve kleine boeren in de omgeving nog zo te werk gingengrote boeren - zo verzekerden zij - lieten hun knechts altijd breedwerpig zaaien. Het voordeel van de eerste methode was dat het wieden er in het voorjaar door vergemakkelijkt werd. Overigens werden niet alle peulvruchten op het bedrijf van Adriaan Vaar inge kopt. Paardebonen werden namelijk ook wel achter ploeg gezet36. In de regel werden alle gewassen met uitzondering van haver gewied. Graange wassen en peulvruchten kregen na het losharken of rijven van de grond in het voorjaar tenminste drie wiedbeurten. Alleen de mangels en paardepeen werden slechts tweemaal gewied. Zoals boven werd gememoreerd kreeg het koolzaad in het najaar niet lang na de inzaai de eerste wiedbeurt. Ten aanzien van het oogsten van de gewassen kunnen we kort zijn. Granen en bonen werden met de sikkel, erwten met de pik(zicht) en klaver en hooi met de zeis afgesneden. Een arbeidsdeling werd er niet bij toegepast, gezien de gelijke beloning die voor ieder gold. Adriaan Vaar schrijft namelijk alleen over snijden en mennen (wegvoeren), waaruit volgt dat het in schoven binden en op hokken zetten van de schoven onder het snijden begrepen was. En dit werd per gemet betaald; mannen, vrouwen en kinderen vielen onder hetzelfde tarief. Hoe bemestte Adriaan Vaar tenslotte zijn land? Van een modernisering als de toepassing van kunstmest of guano, die toch hier en daar in Zeeland omstreeks 1860 in zwang begon te raken, blijkt niets. Het land werd uitsluitend met stal mest en aarde bemest. Van 1849 tot 1856 gebruikte hij per jaar gemiddeld 236 voeren mest, waarvan hij er 196 uit de eigen mestput liet voeren en 40 tegen beta ling elders betrok37. De aarde zal wel uit de sloten rondom de percelen en de greppels tussen de 'stikken' gedolven zijn. De gegevens over de bestemming van 87

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1986 | | pagina 113