de mest zijn spaarzaam, omdat de werkzaamheden, die altijd in twee étappes uitgevoerd werden - één omstreeks eind mei begin juni en één omstreeks eind augustus begin september -, in dagloon werden aanbesteed. Maar wel is duide lijk dat het grootste deel van de mest steeds op het braakland werd uitgespreid. In 1851 zijn de 276 voeren mest en 335 voeren aarde blijkens de notities van het eind van dat jaaral op de brake gestort. Dat betekende 120 voer per ha, maar dat lijkt eenmalig te zijn geweest; voor andere jaren tellen we 60 tot 70 voeren per ha, hetgeen een middelmatige bemesting genoemd mag worden. Het komt overeen met de voor Zeeland traditionele braakbemesting38. Bij een jaarlijks oppervlakte braakland van 2 ha zouden er dan van de gemiddeld 236 voeren steeds zo'n 90 naar andere dan braaklandpercelen gereden zijn3''. 5. De gewasopbrengsten Bij de posten in het Arbeidsverdiensteboek zijn vanzelfsprekend over de periode van augustus tot april ook dorswerkzaamheden beschreven. Aangezien deze hoofdzakelijk in stukloon zijn betaald en daarom het aantal gedorste zakken is genoteerd, was het mogelijk via deze cijfers en notities de opbrengsten per ge was te berekenen. Daarbij deden zich evenwel twee problemen voor. Het eerste betreft de inhoudsmaat die werd gehanteerd. In het Arbeidsver diensteboek wordt voortdurend met de niet nader aangeduide zak gerekend. Het is aannemelijk dat hiermee de Goessche zak van 0,8 hl is bedoeld, die op Zuid- Beveland in deze tij d algemeen gangbaar wasDe aankoop van zaaizaad in de j a- ren vijftig voor prijzen per zak, die bij vergelijking met prijzen per hl uit dezelfde jaren 4/5de lager blijken te liggen, bevestigt die aanname. Er is bij het optellen van de aantallen door Adriaan Vaar opgegeven zakken rekening mee gehouden De tweede moeilijkheid heeft betrekking op de tiendlasten die 1858 op de kavels Molenpolder en Hugokosten rustten. Tienden kunnen omschreven worden als haalschulden: de tiendgerechtigde moest zelf voor de inning van de tiende zorg dragen40. In de praktijk betekende dit, dat de gerechtigde één elfde van de te vel de staande schoven kan ophalen zodra het gewas gesneden, gebonden en ge schoofd was. Het gold voor de zogenaamde grove tienden, die geheven werden van granen, peulvruchten en koolzaad. Men zou daarom verwachten dat de dorscijfers van die gewassen niet de werkelijke oogstopbrengsten weergeven maar alleen datgene uitdrukken wat na afdracht van de tiende overbleef. Nu staan in het Arbeidsverdiensteboek, met name voor de jaren tot 1858, de aantal len schoven nauwkeurig genoteerd bij de snijwerkzaamheden op de verschillen de percelen, met daarbij vermeld of ze met tienden belast waren of niet. Voor enkele jaren zijn bij de eindtotalen ook de aantallen tiendschoven genoteerd. Van het weghalen van de tiendschoven is echter geen melding gemaakt. Bij con trole van de dorsgegevens over de jaren 1851,1852 en 1855, waarin naast de zak- getallen ook de schoofgetallen opgenomen zijn, blijkt dat steeds de tiendscho ven meegedorst werden. Men moet daarom aannemen dat de tiend door Adri aan Vaar na het dorsen in geld of natura betaald is, naar rato van het aantal tiend schoven. Het is bekend dat hij in 1855 de tiende van de Molenpolder voor 120,- heeft gepacht. Mogelijk heeft hij door het nauwkeurig bijhouden van het getal tiendschoven willen berekenen, of hij met pachten jaarlijks goedkoper uit was dan met het werkelijk afdragen van de tiende. In 1858 heeft hij de tiendlasten 88

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1986 | | pagina 114