Gelet op de Zeeuwse gemiddelden, die Bouman voor de verschillende gewassen geeft, kunnen Adriaan Vaar's opbrengsten niet goed maar ook niet slecht ge noemd worden. Enige terughoudendheid ten aanzien van de interpretatie van de onderstaande tabel, waarin de vergelijkingsgegevens gerangschikt zijn, is wel geboden, aangezien de opbrengstgetallen van Adriaan Vaar niet over de volle vijfentwintig jaar te middelen waren42. Maar ten aanzien van de gewassen: tar we, gerst, paardebonen en erwten, die samen met de meekrap Vaar's belang rijkste producten vormden, kan toch wel een uitspraak gedaan worden. Het be schot van de gerst was in ieder geval lager, dat van de peulvruchten min of meer gelijk, en dat van de tarwe stellig hoger. Als we er rekening mee houden, dat op het bedrijf van Adriaan Vaar voor het laatste gewas steeds de grootste plaats was gereserveerd, kunnen we concluderen dat diens opbrengstresultaten niet lager uitgevallen kunnen zijn dan die van de 'gemiddelde' Zeeuwse boer. Tabel 3. Het gemiddelde beschot, vergeleken met het Zeeuws gemiddelde gewassen Adriaan Vaar Zeeland 1847/71 jaren 1851/60 1861/70 tarwe wintergerst zomergerst rogge haver koolzaad paardebonen br. w. bonen erwten 24,6 (25) 31.8 (23) 35.5 (10) 26.6 (23) 37.6 (4) 18.9 (19) 18,5 (24) 23.7 (16) 21,3 (24) 21.8 24,1 36.9 44,4 41,5 43,3 17 22,2 27,7 20,4 21 26,6 6. Arbeidskrachten en lonen Zoals de naam van onze bron al doet verwachten, biedt het Arbeidsverdienste- boek vooral veel informatie over het werk en de verdiensten van de arbeiders. Men zou daaronder ook Adriaan Vaar zelf kunnen rekenen, want hij figureert eveneens in het boek. Welgeteld tweemaal staat hijbij de oogstwerkzaamheden van 1850 en 1857, als onbetaalde arbeidskracht genoteerd. Een groot aandeel in het handwerk lijkt hij daarmee als boer niet geleverd te hebben. Belangrijker in dit opzicht waren de paardeknechts en de dienstboden. Zij wer den evenwel niet onder de arbeiders begrepen. Slechts een enkele keer vindt men hen genoemd onder de extra hulpkrachten die bij overvloedige oogsten bij het snijden en dorsen zijn ingezet. Enig onderzoek in het bevolkingsregister van Oudelande leert dat moeder en zoon Vaar één inwonende 'boereknecht' en één inwonende 'boeremeid' in dienst hadden. De knecht bleef, zoals gebruikelijk was in Zeeland, heel lang in dienst; over de periode 1846 tot 1879 vonden we steeds dezelfde naam geregis treerd. De meid daarentegen wisselde om de twee, drie jaar. De paardeknecht was de belangrijkste man onder het personeel43. Hij verving de boer bij afwezig heid en had de verantwoordelijkheid voor de paarden. Omdat hij een vast inko men had, hoefden zijn werkzaamheden noch zijn arbeidsdagen genoteerd te 91

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1986 | | pagina 117