worden. Vandaar dat over ploegen, eggen, slechten e.d. in het Arbeidsver- diensteboek niet wordt gerept. Het enige bericht dat daarin over de beloning van de knecht voorkomt, stamt uit 1851. Toen verrichtte één van de vaste landarbei ders - mogelijk omdat de knecht ziek was - het knechtswerk, aanvankelijk tegen een beloning van 2,40 en later van 3,- per week. Van de beloning van de meid, die ook steeds per jaar werd betaald en die vooral belast was met het mel ken en verzorgen van de koeien, is helemaal niets bekend. De landarbeiders uit het boek kunnen onderverdeeld worden in vaste en losse arbeiders. De vaste kregen naar algemeen gebruik in Zuid-Beveland geen vast j aarloon - hun beloning in accoord- of dagloon was gelij k aan die van de losse ar beiders-, maar zij werden in beginsel door de boer zoveel mogelijk aan het werk gehouden44. Bij seizoensdrukte werden hun vrouwen ook eerder ingeschakeld dan de vrouwen van de losse arbeiders. Van 1847 tot 1872 had Adriaan Vaar doorlopend drie tot vier vaste arbeiders in dienst, die allen woonachtig waren in Oudelande of Baarland. Ook alle losse ar beidskrachten, inclusief vrouwen, oude mannen en kinderen, die ingezet wer den bij de werkzaamheden welke veel handen vereisten, als koolzaad dorsen en meekrap planten, waren uit die dorpen afkomstig. Trek- of seizoenarbeiders van buiten de provincie komt men op het bedrijf van Adriaan Vaar niet tegen, ook niet in de meedelfploegen. Buiten de 36 namen van vaste arbeiders en hun vrou wen tellen we over de periode van 25 jaar, die het Arbeidsverdiensteboek be slaat, 219 verschillende namen van losse arbeiders en arbeidsters. Een groot deel van de Oudelandse en Baarlandse arbeidersbevolking heeft dus voor kortere of langere tijd Adriaan Vaar als werkgever gekend. Hoe hij deze vaste en losse arbeiders beloonde, mag onder meer blijken uit de hieronder gereconstrueerde accoord- en dagloontarieven. Dat deze vrij uitvoe rig weergegeven zij nvindt zijn rechtvaardiging mede in het feit dat er voor Zee land, en meer in het bijzonder voor Zuid-Bevelandweinig bekend is over de be loning en inkomsten van de landarbeiders tussen de (crisis)jaren 1849 en 188645. Het tijdperk 1850-1878 heet een periode van welvaart voor de boeren te zijn ge weest. Deelden de arbeiders nu ook op enige wijze in die welvaart? Voor de be antwoording van deze vraag kunnen gegevens uit een particuliere bron als dit Arbeidsverdiensteboek zeker van belang zijn. In de tarieven zijn behalve gemiddelden ook onder- en bovenbedragen aangege ven, omdat de schommelingen in de tarieven per jaar, per maand en ook per week niet onaanzienlijk zijn. Ten dele ligt dat aan het feit dat omvang en aard van het werk niet altijd gelijk geweest zijn: het ene jaar kon er bijvoorbeeld meer gras op een weiland gemaaid worden dan het andere. Steeds ook moest over de hoogte van het loonbedrag onderhandeld worden. We ontkomen niet aan de in druk, dat Adriaan Vaar daarbij handig van zijn sterke positie gebruik wist te ma ken en soms ook met een zekere willekeur te werk ging. Eén voorbeeld: op 27 september 1851 betaalde hij een arbeidersjongen. Geert Kole geheten, voor één week koewachten 65 et, terwijl deze een week later met 60 ct genoegen moest ne men; nog een week later werd hetzelfde werk voor het schamele bedrag van 35 ct toevertrouwd aan een ander, die dan ook voor de rest van de maand het baantje mocht waarnemen. Zuinigheid kenmerkte zeker de werkgever Adriaan Vaar, getuige de wijze waar op hij de dagloontotalen naar beneden afrondde. Bij werk voor slechts een ge- 92

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1986 | | pagina 118