deelte van de dag namelijk rekende hij niet per uur maar per schafttijd, hetgeen steeds een deling in kwarten inhield. Dat leverde bij een dagloon van 0,75 moeilijkheden op, omdat kwartcenten niet bestonden. Voor drie schafttijden of dag keerde hij dan niet 0,56 xk uitmaar 0,55bij vijf schafttij den of 1 lU dag niet 0,93 maar 0,92'/2 enz. De arbeiders schoten daar voortdurend ct of IV4 ct bij in. Behandelen we dan nu de accoordloontarieven. Ze hebben betrekking op het Bloois gemet van 300 roeden, dat is op 0,3924 ha; tenzij anders gemeld wordt. Zaad 'inkoppen' of'poten': Dit tarief schommelde tussen 2,50 en 2,60; een enkele keerwas het 2,75. Voor het zetten van bruine en witte bonen werd/ 3,— gerekend. Wieden: Dit tarief was voor alle gewassen gelijk. Het liep van 2,40 tot 2,60. De schommelingen in dezelfde jaren zijn echter aanzienlijk. Een enkele keer is er 3,- uitbetaald, bijvoorbeeld wanneer er voor het eerst in het voorjaar ge wied moest worden. Tarwe wieden werd vanaf 1869 vast beloond met 3,-. Het tarief voor de andere gewassen bewoog zich in 1872 tussen 2,50 en 2,70. Hier is dus sprake van een lichte verhoging. Tarwe 'rijven' harken): Onveranderd ƒ1,- Maaien van weidegras en klaver: Gemiddeld 2,- met afwijkingen tot 1,70 en 1,80 naar beneden, en tot 2,40 en 2,50 naar boven. Kanthooi snijden: Tot 1868 0,45 per gemet, nadien 0,50 en na 1871 zelfs 0,60. Een enkele keer is 1 ct per gesneden bos betaald. Koolzaad snijden: Tussen 2,50 en 2,60. Tarwe snijden: Tussen 4,45 en 4,55; in 1871 5,-, in 1872 6,- en zelfs één maal in datzelfde jaar 7,-. Gersthaver en rogge snijden: Tussen 3,95 en 4,05; gerst snijden werd in 1871 beloond met 5,-, haver en rogge met 4,50. Paardebonen snijden: Circa 3,-, maar met afwijkingen, meest naar boven, tot 3,50. Erwten 'pikken' zichten): Tussen 2,40 en 2,60. Bruine en witte bonen 'trekken': 4,50. Tarwe dorsen: In de winter 0,40 per zak (van 0,8 hl), in het voorjaar 0,45, en 0,50 in het najaar. In 1870 werd dit karwei betaald in daggeld 0,75), hetgeen neerkomt op 0,60 per zak. In 1871 werd in de winter en het voorjaar (1872) weer stukloon betaald: 0,50 en 0,55. Gerst dorsen: Algemeen 0,30 per zak, soms 0,27, soms ook 0,35 en 0,40. In 1871 vast op/0,35. Rogge dorsen: Onveranderd tot 1871 's winters en in het voorjaar ƒ0,40 en in het najaar 0,50. Haver dorsen, 'geeselen' of'fouteren' (hierbij werd geen vlegel of vluie gebruikt; de schoven werden op een zg. 'geselsteen' uitgedorst): Tussen 0,25 en 0,30. Paardebonen dorsen: Tussen 0,20 en 0,25,meest/ 0,22>/2. In 1870 werd dit in dagloon uitbetaald, hetgeen neerkwam op circa ƒ0,30 per zak. Erwten dorsen: Onveranderd 0,30. Bruine en witte bonen dorsen: Van 1853 tot 1869 een bedrag dat schommelde tus sen 0,40 en 0,50 per zak. Aardappels 'uitdoen' rooien): Per mud 0,25 tot 0,30. Mangels 'uitdoen': Variërend 3'/2 tot 6 ct per roede; meest 4 a 5 ct. Paardepeen 'uitdoen': Tussen de 6 en 7 ct per roede. 93

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1986 | | pagina 119