evenmin te geven, maar er blijkt tenminste uit hoeveel een vaste arbeider in een heel jaar bij één boer kon verdienen. Daarbij moet opgemerkt worden dat de arbeiders hun loon niet altijd in geld uit betaald kregen. Na 1860 hebben de vaste en losse arbeiders een groot deel van hun loon in natura ontvangen. Aan het eind van het boekjaar zijn er vanaf dat jaar tenminste per arbeider berekeningen gemaakt met betrekking tot de geld waarde van wat aan hen aan tarwe, boter enz. was uitbetaald in de loop van het jaar. Voor de berekening van de individuele jaartotalen heeft een en ander ech ter geen gevolgen. Men ziet dat het inkomen van iedere arbeider jaarlijks sterk varieerde. Onge twijfeld bestaat er verband met de lichamelijke conditie van de arbeiders; bij ziekte hadden ze immers geen verdiensten. Verder zullen de weersomstandighe den, die soms de arbeid op het land verhinderden, van invloed geweest zijn. Men ziet ook dat de man alleen zelden meer dan 250,- beurde en vaker zelfs de 200,- niet haalde. De in het diagram gepresenteerde loonbedragen komen overeen met de opgaven die in de landarbeidersenquête van 1906 voor Oude- lande gegeven zijn met betrekking tot de situatie aldaar twintig jaar tevoren: het jaarloon van een 'volslagen' arbeider zou in de tijd van de landbouwcrisis om streeks 1886, toen de lonen het peil van voor 1870 weer benaderden, tussen de 190,- en de 250,- gelegen hebben51. Bij een dergelijke beloning was het meewerken van vrouw en kinderen een absolute noodzaak, wilde het gezin in de eerste levensbehoeften kunnen voorzien. Een sterke vrouw en een flink aantal tot werken in staat zijnde kinderen boden een vaste arbeider de mogelijkheid de 300,- te overschrijden. Van de 36 vaste arbeiders die in het Arbeidsverdienste- boek genoemd zijn, waren er in de kohieren van de Hoofdelijke Omslag in de laagste klassen 8 terug te vinden als zijnde belastingplichtig; qua jaarinkomen werden zij geschat op 300,-, 350,- en in één geval 400,-5~. Het merendeel van de Oudelandse arbeidersbevolking, die voor tenminste tweederde uit losse arbeiders was samengesteld, haalde die belastingplichtigheidsgrens niet. Over de economische toestand van de arbeiders van Oudelande ten tijde van de land bouwcrisis wordt in hetzelfde enquêteverslag gezegd, dat deze: '...diep treurig was, zoo zelfs, dat er onder den arbeidersstand nijpend gebrek geleden werd'. Of Adriaan Vaar zijn arbeiders slechter beloonde dan andere boeren in de omge ving, is bij gebrek aan vergelijkingsmateriaal voorlopig niet na te gaan. We be perken ons hier tot het presenteren van de gegevens over het verloop onder zijn arbeiders. In figuur 7 is het dienstverband van de vaste arbeidskrachten systema tisch in beeld gebracht. Van eenzelfde schematisering van de gegevens over de losse arbeiders is afgezien, omdat dit weinig extra informatie zou opleveren. Het verloop was niet gering53. De eerste drie vaste arbeiders, die waarschijnlijk al lange tijd in dienst waren van de weduwe Vaar, kwamen vrij snel na elkaar te overlijden, iedere op middelbare leeftijd. De weduwen bleven na de dood van hun man niet lang op het bedrijf werkenvermoedelij k omdat de vrouwen van de nieuwe vaste arbeiders voor gingen. Gewoonlijk hertrouwden vele weduwen spoedig uit economische noodzaak en verhuisden dan vaak naar een ander dorp. Zoals gezegd werden vrouwen vooral ingezet om de seizoendrukte bij het wie den en oogsten op te vangen, zo ook bij Adriaan Vaar. 's Winters hadden ze geen werk. Ze wisselden daarom ook makkelijker van werkgever dan hun mannen, die elders niet zo gauw weer een vaste baan konden vinden. De nieuwe arbeiders zijn zonder twijfel niet meer door de weduwe Vaar aange- 98

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1986 | | pagina 124