gouden tijd voor de boeren, en ongetwijfeld hebben ze ook Adriaan Vaar gelde lijke voorspoed gebracht, gezien diens bevredigende tarwe-opbrengsten. Zijn inkomen trok hij echter niet alleen uit het eigen landbouwbedrijf. Was dat het geval geweest en had hij er in de loop van de tijd al zijn geld in geïnvesteerd, dan zou hij na 1880 juist grote verliezen hebben geleden. Het feit dat hij na het begin van de landbouwcrisis bij het kelderen van de graanprijzen en na het weg kwijnen van de meekrapcultuur zijn sterkste inkomensgroei kon registreren, wijst erop dat hij zijn belangen had gespreid. Weliswaar belegde hij vanaf 1846 steeds aanzienlijke sommen in grond, maar hij breidde met die grond niet zijn akkerbouwbedrijf uit. Mogelijk genoot hij er voor een deel pachtinkomsten van. In de latere jaren haalde hij een groot, zo niet het grootste deel van zijn inkom sten uit geldrenten en hypotheken. We vermeldden al dat Adriaan Vaar en zijn moeder belangrijke geldschietersactiviteiten in Oudelande en omgeving ont plooid hebben. Het eerste bewijs daarvoor levert de boedelscheiding van Johan na W alhout uit het j aar 1869waarin een lange lij st met schuldvorderingen te vin den is56. Ten tijde van haar dood stonden er 43 personen bij haar in het krijt voor een totaalbedrag van ruim 20.000,-. Men treft er verschillende boeren onder aan, enkele ambachtslieden en ook twee veldwachters. Maar de meesten waren toch arbeiders. Onder hen vindt men ook vier van de vaste arbeiders die in het Arbeidsverdiensteboek genoemd worden, genoteerd, met daarbij nog de paar- deknecht, iedervoor 400,-tot 500,-(tegen5% interest). Het is aannemelijk dat Adriaan Vaar deze geldverstrekking voor zijn moeder heeft geregeld. Zelf zette hij dat deel van zijn kapitaal, dat hij niet in grond belegde, eveneens op de ze wijze uit. Volgens de memorie van successie had hij bij zijn dood in 1885 aan 81 personen hypothecaire leningen en aan 18 mensen onderhandse leningen uit staan voor en totaalbedrag van meer dan 52.000,-tegen een interest van meest 5%. Het leverde hem jaarlijks ruim 2500,-op. Hij had overigens zelf voor bij na 9000,- weer bij anderen geleend; over tweederde van dat bedrag betaalde hij 4% interest! Ook zijn schuldenaren waren voornamelijk arbeiders, al vindt men in de lijst een paar namen van grote boeren die blijkbaar door de crisis in moeilijkheden waren gekomen. Vermoedelijk gebruikten de arbeiders de hun geleende gelden voor namelijk voor de aankoop van een huis of een stuk aardappelland. Voor con sumptieve doeleinden stelde Vaar volgens de overlevering zijn geld niet beschik baar. Om deze kredietverschaffing kon een bevriende dominee hem in de Goessche Courant van 25 juli 1885 portretteren als een dorpsaristocraat van de beste soort, die zich in de gemeenschap onmisbaar had gemaakt; die wel eens hard en scherp kon zijn maar in wezen toch goed van aard was: Hij was rijk maar leef de doodeen voudig; zijne weelde bestond in het weldoen, vooral van den arbeidersstand, niet zozeer door weggeven, als wel door de hulp zo aan te brengen dat weldoener en be- weldadigde er beiden door waren gebaat. De baten die hij van deze geldbelegging had, waren in deze tijd zeker groot, gro ter vermoedelijk dan die van zijn landbouwonderneming. Van de 'landbouwer' Adriaan Vaar kan daarom gezegd worden dat niet zijn telerscapaciteiten maar zijn koopmans- en beleggerskwaliteiten van doorslaggevende invloed zijn ge weest op zijn financiële resultaten. Zijn naam gaf, zoals een andere tijdgenoot wist te bedenken, die kwaliteiten treffend in één woord weer: Avaar57! 102

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1986 | | pagina 128