56. Rijksarchief Middelburg, Archief notaris J.T. Prumers te Ellewoutsdijk, Boedel scheiding Johanna Walhout. 20/10/1869. In hoeverre zulk een kredietverlening aan arbeiders normaal was, is niet bekend. Voorzover ik weet, bestaat er geen literatuur over de verschulding ten plattelande vóór 1900 in Nederland. Het onderwerp lijkt wel een studie waard. 57. De kwalificatie avaar (l'avare de vrek), komt uit het volgende gedichtje, dat gedrukt is op een scheurkalenderblaadje uit het jaar 1886 (14 oktober), afkomstig uit de nala tenschap van J.E.W. Mol-Vaar. Wat scheldt ge op oom Avaar als elk tot smart geschapen, Als wrev'lig, norsch van aard, en bijna als ontmenscht? Kent ge edelmoedigheid, die aan de zijne grenst: Hij mat zich daag'lijks af om goud bijeen te schrapen Voor u en nog een drietal knapen, Dat daag'lijks hem in d'afgrond wenscht. In die tijd werden op zulke scheurkalenders behalve de gewone gelegenheidspoëzie van bekende dichters als De Genestet en Tollens ook gedichtjes opgenomen van parti culiere inzenders, op voorwaarde dat de toegestuurde rijmpjes van voldoende kwali teit waren en ook een algemene strekking hadden. Dit gedichtje heeft door de aan eenschrijving Avaar, die aan de hoofdfiguur uit de gelijknamige komedie van Molière refereert, een algemene strekking. Maar het slaat onmiskenbaar op Adriaan Vaar uit Oudelande, gericht als het is tot diens enige erfgenaam en nicht J.E.W. Mol-Vaar en haar man H.A. Mol met hun drie zonen. De auteur is onbekend. Wellicht was het de naar de Zaanstreek vertrokken onderwijzer van Oudelande, G. Achterberg. Het ge dichtje moet voor 1 januari 1886 geschreven zijn, maar of dat nog tijdens het leven van Adriaan Vaar gebeurd is, weten we niet. VERANTWOORDING VAN DE ILLUSTRATIES. Opnamen naar originelen in het bezit van de auteur, vervaardigd door N. Groot. 108

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1986 | | pagina 134