Taak van de commissie, waarin behalve 2 raadsleden 1 vertegenwoordiger van ieder der 5 plaatselij ke vakcentrales zitting haddenwas de beoordeling van per sonen die voor de gemeentelijke werkverschaffing in aanmerking kwamen9. Ge durende de jaren '20 werden in overleg met de gemeente meerdere werkver schaffingsprojecten opgezet. In de wintermaanden werden werklozen ingezet bij het ruimen van sneeuw en verder werden werkzaamheden die toch al noodza kelijk waren, zoals beplanting en bestrating, in werkverschaffing uitgevoerd10. In 1926 werd door de gemeente de 'Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Werk loosheidsverzekering' geïntroduceerd. Hieraan verbonden was een adviescom missie, waarin de vakcentrales vertegenwoordigd waren. Zij moest toezien op de rechtmatigheid van de uitkeringen uit de plaatselijke werklozenkassen en het functioneren van de Arbeidsbeurs 1De laatste voldeed in de beginjaren nauwe lijks aan de verwachtingen. Slechts weinig werklozen maakten ervan gebruik en de ongeschoolden onder hen kwamen via de Arbeidsbeurs nauwelijks aan de slag, daar ze veel concurrentie ondervonden van de landarbeiders uit de omlig gende dorpen, die bereid waren tegen een lager loon te werken12. Vele werklozen waren aangewezen op de armenzorg. Vanaf 1927 nam het aantal aanvragen om onderstand bij het Burgerlijk Armbestuur voortdurend toe. De uitkering geschiedde individueel, rekening houdend met de persoonlijke om standigheden, en varieerde van 2,-tot 6,-per week. Hiernaast werd nog eni ge steun in natura verstrekt13. De sociaaldemocraten drongen er bij het gemeentebestuur op aan de bestaande werklozenzorg te verbeteren. In 1927 kwam het socialistische raadslid J.A. Ber ger met kritiek op het beleid van B&W inzake de werkloosheid. Hij kreeg 'het gevoel of de werklozen de sluitpost van de begrooting moeten vormen'14. Als de gemeente verder niets deed voor de werklozen, werden zij in de ogen van Berger 'gedoemd tot het pauperisme'Hij drong aan op de vorming van een 'Commissie Maatschappelijk Hulpbetoon', die zich moest bezighouden met de steunverle ning aan de werklozen15. Eind november van dat jaar werd door het gemeente bestuur besloten om de door de sociaaldemocraten gewenste commissie in het leven te roepen, met het doel 'den bonafiden, werkloozen arbeider, die buiten zijn schuld zonder werk komt een uitkeering te verstrekken en hem op die wijze den zwaren gang naar het Burgerlijk Armbestuur te sparen'"'. Wel wees het ge meentebestuur er nadrukkelijk op dat de commissie, waarin naast de antirevolu tionaire wethouder van Sociale Zaken, P.G. Laernoes en de hoofdambtenaar van de gemeentelijke dienst, W. de Wolf, één werkgever en één werknemer (na mens de VBB) zitting hadden, elk geval afzonderlijk zou behandelen17. Berger sprak van een stap in de goede richting18. L. van Oorschot (ex-Socialistische Par tij) had echter zo zijn bedenkingen. Aangezien volgens hem de werkloosheid blijvend was geworden, was een grotere commissie noodzakelijk, waarin alle vakorganisaties waren vertegenwoordigd en die de bevoegdheid moest krijgen een uniform tarief vast te stellen volgens welke de uitkering konden worden ge regeld19. Op 1 januari 1928 werd de gemeentelijke steunregeling van kracht, bedoeld voor de uitgetrokken en ongeorganiseerde werklozen. De basisnorm voor de eerste groep bedroeg 10,-perweeken die voor de tweede 8,-. De voornaamste be perkingen warendat de neveninkomsten van het steunbedrag werden afgetrok ken, dat slechts één gezinslid voor een uitkering in aanmerking kwam en dat een wachttijd van 12 dagen gold20. Het aantal aanvragen tot onderstand nam tot 1930 111

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1986 | | pagina 137