Naast een verbetering der bestaande steunregeling eiste de SDAP van het ge
meentebestuur, dat op de begroting voor 1931 meer geld werd uitgetrokken voor
werkverschaffing. De Meij toonde weliswaar begrip voor de moeilij ke financiële
situatie waarin Vlissingen verkeerde8, toch mocht deze zijns inziens geen excuus
zijn om bepaalde projekten uit te stellen. Hij wees op het belang van de woning
bouw en wilde 'in dezen abnormalen tijd gaarne zien, dat, welke woningbouw
vereniging ook woningen gaat bouwen, de verplichting zal worden opgelegd, al
leen Vlissingsche arbeiders bij den bouw van woningen worden tewerkgesteld'9.
Het duurde tot november 1931, voordat de gemeentelijke steunregeling werd
vervangen door een landelijke regeling. Deze bepaalde dat een gemeente subsi
die voor de steunuitgaven kon krijgen indien de gehele werklozenzorg, inclusief
de werkverschaffing, door de overheid was goedgekeurd1". De gemeenteraad
adviseerde de minister steun voor de arbeiders afkomstig van 'De Schelde', de
'Vlismar' (Vlissingsche Mineraalolie Asphalt Raffinaderij) en de bouwnijver
heid. De voorgestelde steunbedragen waren 13,-voor uitgetrokken en 12,-
voor ongeorganiseerde arbeiders. De minister accepteerde de voorstellen, op
voorwaarde dat de bedragen met circa 1,— werden verlaagd. Bovendien wer
den bouwvakarbeiders niet in de steunregeling opgenomen
Ondanks kritiek van Van Spanning op de in zijn ogen veel te lage bedragen was
de sociaaldemocratie redelijk tevreden12. De VBB merkte op, dat de steunrege
ling weliswaar niet ideaal was, doch in vergelijking met andere gemeenten 'niet
slecht'13. De invoering van de rijkssteunregeling betekende niet alleen, dat de
gevolgen van de crisis voor met name de langdurig werklozen enigszins konden
worden ondervangen, maar hield boven alles erkenning van het belang der vak
organisaties in bij de controle en uitbetaling. De bonden probeerden op deze
wijze het contact met de werkloze leden te behouden.
Anders lag het met de werkverschaffing. Het gemeentebestuur had in het begin
van 1931 een gemeentelijke werkverschaffing in het leven geroepen14. De over
heid wilde in principe wel subsidie verlenen, maar verbond hieraan echter wel de
voorwaarde, dat de lonen in de werkverschaffing zouden worden verlaagd. Een
poging van het gemeentebestuur de lonen op het bestaande peil van 20,- per
week te handhaven mislukte. In mei werd besloten de werkverschaffing onder
leiding van de 'Nederlandse Heidemaatschappij' te plaatsen15. De VBB was
zeer verbolgen over de gang van zakenNiet alleen werden de in zijn ogen veel te
lage lonen gekritiseerd-de gemiddelde verdiensten lagen op 12,-in de week-
maar voor alles werd gewezen op de zeer slechte arbeidsomstandigheden in de
werkverschaffing en het brute optreden van de leiding der Heidemij '6.
Met de verleende overheidssubsidie werd de gemeente echter voor een fait ac
compli geplaatst: de werkverschaffing kwam grotendeels onder staatstoezicht en
betekende voor de 80 a 100 werklozen, die jaarlijks werden geplaatst, ontegen
zeggelijk een verslechtering ten opzichte van de vroegere gemeentelijke werk
verschaffing17.
De sociaaldemocratie stond voor een dilemma: enerzijds nam ze stelling tegen
de bestaande praktijk van de werkverschaffing, anderzijds toonden partij en
vakbeweging een uitgesproken voorkeur voor werkverschaffing boven steun
verlening. De Meij maakte dit laatste duidelijk: 'de werkloozen zullen niet in de
eerste plaats met het verstrekken van steun geholpen moeten worden, doch zij
moeten zooveel mogelijk aan werk geholpen worden'18. De gemeente moest
naar objecten zoeken, die voor langere tijd werk boden. De Meij dacht hierbij
121