aan verbetering van wegen, uitbreiding en beplanting van plantsoenen19. Met al deze werkverschaffingsobjecten was reeds in de loop van 1931 een begin ge maakt20. De voortdurend oplopende werkloosheid in 1932 plaatste de gemeente voor zware financiële lasten. Behalve de werkverschaffingsprojekten moesten de ge meentelijke bedragen aan de werklozenkassen en de steunverlening worden ge financierd. Het gemeentebestuur besloot met het oog hierop een crisislening af te sluiten, hetgeen echter door Gedeputeerde Staten werd afgewezen, daar B&W eerder dat jaar geweigerd hadden de ambtenarensalarissen te verlagen21 Het provinciaal bestuur gaf te kennen dat alleen onder bepaalde voorwaarden, namelijk een verhoging der plaatselijke belastingen en een loonsverlaging voor het gemeentepersoneel, de begroting kon worden goedgekeurd22. Het Vlissings gemeentebestuur gaf onder druk van de hogere overheid toe: een aantal plaatse lijke belastingen werd verhoogden de ambtenarensalarissen met 3% verlaagd23. De SDAP-raadsfractie legde zich bij de bezuinigingen neer en stelde zich achter haar wethouder. De Meij zag weliswaar geen enkel heil in een loonsverlaging, maar wees erop dat de gemeente geen andere mogelijkheid had24. Als de raad de strijd zou aanbinden met de hogere overheid, zou volgens hem niet alleen het zelfbeschikkingsrecht van de gemeente in gevaar komen, maar zouden ook de werklozen worden gedupeerd"5. Van Oorschot was het enige raadslid, dat zich principieel verzette. Een ar beiderspartij mocht zijns inziens nooit de verantwoordelijkheid dragen voor de chaos, waarin de kapitalistische wereld verkeerde. Hij eiste dat De Meij zijn wethouderschap neerlegde26. De SDAP 'ers gaven Van Oorschot in theorie ge lijk, doch verweten hem blindheid voor de praktische problemen. De woorden van De Meij illustreerden de houding van de SDAP in deze belangrijke kwestie: 'Wil men practische resultaten bereiken, dan moet men noodgedwongen zoo nu en dan eens een veer laten27. De salarisverlaging van gemeentepersoneel had de sociaaldemocratie ook landelijk voor problemen geplaatst. In de grotere steden van het land waren de SDAP en de moderne vakbonden minder snel bereid toe te geven aan de verla gingen. Hier had de kwestie van de salariskorting aanleiding gegeven tot felle spanningen tussen SD AP-ers onderling en tussen partij en vakbeweging28. Twee opvattingen stonden tegenover elkaar. Vóór loonsverlaging pleitte het herstel van het evenwicht met de lonen in de particuliere sector, die ook daalden. Als men vasthield aan de bestaande loonhoogte zou de ruimte voor uitgaven op soci aal en cultureel gebied worden beperkt. Bovendien zou het rijk de gemeenten onder grote druk zetten door de uitkering uit het gemeentefonds te reduceren, met als gevolg een nog sterkere ondergraving der gemeentelijke autonomie. Te genstanders van de loonsverlaging wezen op het principiële karakter van het ver zet: de crisislasten werden in hun ogen afgewenteld op de minst draagkrachti- gen. Als de ambtenarensalarissen werden gedrukt, zou dit voor de ondernemers in de particuliere sector een stimulans zijn tot verdergaande loonsverlagingen. Wie de daling van de lonen wist te voorkomen, beschermde op deze wijze niet al leen het algemene loonpeil maar ook de steunuitkering tegen verslechterin- 29 gen29. De SDAP kwam niet tot een eensgezind standpunt. Voor de politieke praktijk betekende dit, dat de gedragslijn werd aangepast aan de plaatselijke omstandig heden30. De Vlissingse SDAP was heel duidelijk de eerste opvatting toegedaan 122

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1986 | | pagina 148