re in een dergelijke periode van onrust is dus zeer aannemelijk. Zeeland, en dan vooral Walcheren, was trouwens uitstekend gelegen voor de oorlogs- en kaapvaart, omdat vanuit Veere en Vlissingen de scheepvaart-route over de Schelde naar het rijke Antwerpen gevolgd kon worden. De handel over de Schelde werd periodiek gestoord door de oorlogen tussen de Habsburgers en de Franse koning (1521-1525, 1528, 1536-1538, 1542-1544, 1551-1557), waarbij de handel veel te verduren kreeg van de kapers. Een stuk uit het Staatsarchiv Bremen bevestigt dat Behem eertijds voor de kei zerlijke zaak streed. Er zijn zelfs aanwijzingen die er op duiden dat hij 'Amerael' van de keizer was13. De term 'Amerael' moet hier worden opgevat in de beteke nis van leider van een aantal in groepsverband varende oorlogsschepen. De affaire Dordrecht Tijdens het jaar 1537, het tweede jaar van de oorlog met Frankrijk, werkte Frans Behem al niet meer direkt onder de admiraal van Veere. Als vrijbuiter zocht hij de zeeën af op een door particulieren uitgerust schip. Het commando deelde hij met een zekere Pieter van Rostyck. Hun kapersbrief hadden ze ontvangen van de stadhouder en gouverneur van Holland, de graaf van Hoogstraten14. Deze gaf in deze periode meerdere kaperbrieven uit, waarin de kapers zich verplicht ten hun goederen naar Holland te brengen om ze daar te laten beoordelen15. Het schip van de twee kapiteins was uitgerust door de Veerse reder Robert Cu- per. Deze reder investeerde tijdens dezelfde oorlog nog eens 37 pond Vlaams in het oorlogsschip 'Den Grijp', dat onder bevel van kapitein Troens een aantal Franse schepen wist te veroveren. De som van 37 pond gaf de Zeeuwse reder recht op een achtste deel van de opbrengst16. Na het einde van de oorlog met Frankrijk schakelde Cuper weer over op de gewone handelsvaart, want in 1538 zien we een schip van hem een lading appelen naar Schotland vervoeren voor re kening van de Veerse poorters Willem Pierssn en Pieter Michielssn17. In het voorjaar van 1537 kruiste Frans Behem in het Kanaal voor de kust van Bretagne. Op 4 mei lukte het hem het schip 'Den Michiel' voor de haven van Southampton te enteren na een lange achtervolging18. Kapitein op 'Den Michiel' was Jan Pineel, een bewoner van het Kanaaleiland Alderney. Op 25 april 1537 had Jan Pineel te St. Malo een bevrachtingskontrakt of chertepartij afgesloten met de gebroeders Willem en Hendrik Beauvoir, bei den afkomstig van St. Peter Port gelegen op het Kanaaleiland Guernsey en on derdanen van de Engelse koning. Volgens de gesloten overeenkomst moest Jan Pineel als vervrachter 100 balen canevas (grof linnen, hennep) naar de stad Poole of Southampton in Zuid-Engeland vervoeren vanuit de haven van St. Ma lo. Op 70 balen was het merk aangebracht van de gebroeders Beauvoir, op 30 ba len stond nog het merk van een Bretonse koopman. Bovendien vervoerde 'Den Michiel' nog 12 balen canevas voor een zekere Jacob Hamelant en had Jan de la Mersse, een dienaar van de gebroeders Beauvoir, ook enige goederen aan boord. Na de entering protesteerde de meegevaren dienaar Jan de la Mersse heftig bij kapitein Behem tegen het met geweld in bezit nemen van goederen, die toebe hoorden aan onderdanen van de Engelse koning. Als bewijsstuk werd de in St. Malo opgestelde chertepartij getoond. De uit Zeeland afkomstige kaper hechtte echter niet veel waarde aan de verklaringen van de opvarenden en de in Frank- 4

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1986 | | pagina 26