ve26. Hij eiste van de baljuw de teruggave van een stuk ostade (blauw fluwelen
stof) en twee gouden ringen, waaronder een zegelring. Willem de Beauvoir had
deze kostbaarheden aan de baljuw gegeven als onderpand voor de gevangenis
kosten van de twee Fransen27. Nadat de Engelsman deze kosten betaald had,
wilde Van den Nieuwenhove op hem ook nog eens de 'steencosten' verhalen van
de eveneens gevangen gezette kwartiermeesters van Frans Behem. Deze kwar
tiermeesters waren echter buiten medeweten van Willem de Beauvoir opgeslo
ten op bevel van de admiraal van Veere. De baljuw verloor zijn zaak.
Een derde rechtszaak liep eveneens gunstig af voor Willem de Beauvoir. Het
proces was deze keer aangespannen door Robert Cuper, die eiste dat de beslag
legging op zijn 'aangekochte' goederen beëindigd zou worden. Volgens hem was
het een deugdelijke koop geweest, was hij nooit voor een rechter gehoord en had
hij bovendien de goederen niet van Behem gekocht. De Engelsen weten echter
aannemelijk te maken dat Cuper wel degelijk wist dat de goederen van Behem
kwamen en dat de reder niet voor de balen textiel betaald had. Tenslotte moest
de Veerse reder geweten hebben dat er een luchtje aan de goederen zat, want de
ordonnantie van de admiraliteit bepaalde dat prijsgoederen pas na zes weken
wachttij d in het openbaar verkocht verkocht mochten wordenDe admiraliteits-
raad besliste op 14 augustus in het nadeel van Robert Cuper28.
Vele jaren later, op 27 februari 1553, werden de erfgenamen van de Engelse
kooplieden door het Hof van Holland totaal tevreden gesteld. Tot dan toe had
den de Engelsen van de heer van Beveren als admiraal van de zee slechts een vijf
de deel (472 Carolus guldens) vergoed gekregen: het aandeel van Robert Cuper.
De rest van de opbrengst was door de kapers opgemaakt en niet meer te innen.
Daarom beval het Hof de Dordtse zeilmakers of hun rechtsopvolgers, als helers,
het resterende deel van de opbrengst aan de Engelsen terug te betalen.
Kapitein Behem overtrad in de affaire Dordrecht duidelijk zijn eed afgelegd aan
de admiraal van Veere door het heimelijk verkopen van de buit in een Hollandse
stad. De kapitein werd hiervoor niet strafrechtelijk vervolgd; voor de admirali-
teitsraad werd de zaak civielrechterlijk geregeld en de vrijbuiters uit Veere - in
technische zin toch zeerovers geworden - konden volstaan met het betalen van
een schadevergoeding, die ook nog eens niet voldaan werd.
Het succes jaar 1538
Het jaar 1538 bracht Frans Behem veel roem en daarmee veel geld. In maart van
dat jaar veroverde hij met 'subtijlicheyt' een Frans galjoen. Misschien paste de
Zeeuwse vrijbuiter hierbij dezelfde list toe als later bij de kaping van een Portu
gees schip. Dit kon hij veroveren door zich eerst voor te doen als vriend, er ver
volgens langs voor anker te gaan en dan tijdens de nacht toe te slaan29. Andere
Nederlandse kapers gebruikten vaak soortgelijke listen30. Met het Franse gal
joen nam Behem volgens Jan Reygersberch binnen één jaar 15 andere schepen.
Tot deze groep van 15 behoorde de 'Pieter van Lonnen' met als schipper de En
gelsman Robert Gauch31. Robert Gauch was uit Bordeaux vertrokken met in
zijn vrachtruim 960 balen weede (een blauwe kleurstof) en 12 balen dons. De
goederen hadden London als bestemming. Kort voor Pasen (21 april) nam Be
hem het schip zonder al te veel problemen, waarna de lading naar Veere ver
voerd werd. De kapers voelden zich deze keer vrij zeker van hun zaak, want de
op het schip aangetroffen documenten wezen in de richting van Franse eigenaars
7