van de lading32. Vooral de op het schip verborgen chertepartij zou zeer bezwa
rend blijken. Uitwijken naar een Hollandse of andere vreemde haven werd dit
keer niet nodig geacht en de kapers gaven hun buit gewoon aan bij de admirali
teit.
Vice-admiraal Filips van Beveren zond op 25 april van het jaar 1538 vanuit Me-
chelen een missive aan de admiraliteitsraad te Veere over deze kaapzaak33.
Hierin bevestigde Filips de ontvangst van een brief van de raad met daarin infor
matie en stukken 'angaende de prinse [prij s] onlancx inne gebrocht by Frans Be-
hem'. De vice-admiraal adviseerde de raad op niet al te lange termijn de partijen
te dagvaarden, omdat er Engelsen bij betrokken waren. Ondertussen mocht een
gedeelte van de lading verkocht worden, dit om te voorzien in de kosten van het
uitladen en opslaan van de balen weede.
De deurwaarder van de admiraliteit proclameerde na 29 april in Zeeland en
Vlaanderen, dat een ieder die meende recht te hebben op de genoemde goede
ren zich vóór 20 mei moest melden.
Op de dag van de zitting, maandag 20 mei 1538, kwamen te Veere de vertegen
woordigers opdagen van een drietal Italiaanse kooplieden met als domicilie Ant
werpen. De koopman Jehan Carle Delyafitaly, afkomstig uit Cremona, liet een
claim leggen op 290 balen weede. De Florentijn Francisco Nasi eiste 207 balen
weede op en 12 balen dons. Anthonio Bouvysi uit Lucca tenslotte wilde 510 ba
len weede terugkrijgen.
Vanaf het begin stonden de Italianen zeer zwak en hun taktiek was daarom ge
richt op het verkrijgen van uitstel. De procurator [vertegenwoordiger] van Frans
Behem, Antonis Allepenninc, kon aanvoeren dat de in de chertepartij voorko
mende namen Jan Salm en Willem Pierre, die van Franse burgers waren. Op de
balen waren hun merktekens aangetroffen. Verder bevestigde schipper Robert
Gauch dat de goederen Frans eigendom waren en als zodanig de tol bij Bordeaux
gepasseerd waren. Allepenninc voerde bovendien aan, dat in het geval een deel
van de lading in het bezit geweest zou zijn van de Italianen, dat deel toch
geconfisqueerd kon worden, daar 'dezelve Jan Karoli ende Francisco Nasi zyn
coopluyden residerende t'Antwerpen ondersaten der Keyzerlyke Majesteit, en-
de overzulcx hemluyden wel expresselyck verbooden es by placate der Keyzerly
ke Majesteit int beginsel deser oorloeghe gepubliceert, nyet te hanteren noch
frequenteren in Vranckerycke noch metten Franchoysen eeneghe coopmansce-
pen te doenzouen...'34. Samengevat: dein Antwerpen wonende Italianen waren
gebonden aan het verbod, uitgevaardigd door Karei V, geen handel met Frank
rijk te drijven.
De procurators van de drie Italianen bleven uitstel vragen, wat ze kregen tot
woensdag 22 mei. Ook toen vroegen ze weer meer tijd, omdat de benodigde be
wijsstukken in Frankrijk opgehaald moesten worden (wat hen extra verdacht
maakte FG). Ze weigerden voorts zich door een eed te zuiveren. Op donderdag
23 mei stelde de admiraliteitsraad, in vergadering bijeen op het slot Zandenburg
bij Veere, de Italianen in het ongelijk en verklaarde dat Frans Behem gerechtigd
was volgens het oorlogsrecht de goederen te verdelen. Behalve dan de 510 balen
weede waar Anthonio Bouvysi nog rechten op liet gelden35.
De procurator van Anthonio Bouvysi kreeg weer eens uitstel tot 6 juni 1538, om
dat hij wel bereid bleek een eed af te leggen en beloofde binnen drie dagen borg
tocht te betalen. Hij kreeg twee weken de tijd om de relevante stukken en docu
menten over te brengen, die zijn eisen zouden rechtvaardigen36. Op de dag van
8