het proces bleek echter dat de borgsom niet betaald was, de vereiste eden niet af gelegd en er kwam geen enkele vertegenwoordiger van de Italiaan opdagen. Hierop wees de admiraliteitsraad de door Bouvysi geclaimde balen weede toe aan Frans Behem als een goede prijs. Tijdens deze kaping bleef Frans Behem duidelijk binnen de grenzen aan hem op gelegd door zijn commissiebrief. Behem kon overtuigend aantonen dat de geno men goederen Frans bezit waren. De Italianen traden in dit geval waarschijnlijk op als stromannen van Franse handelaren37. DE EXECUTIE VAN FRANS BEHEM TE BREMEN (1539) Nadat Karei V en koning Frans I van Frankrijk op 18 juni 1538 te Nice, mede op aandringen van de paus, een algemeen bestand hadden ondertekend dat 10 jaar zou standhouden, was er voor kapers zoals Frans Behem geem emplooi meer in de Nederlanden. Daarom zocht hij met enige uit Amsterdam afkomstige kapi teins een nieuwe 'werkgever'Hij vond deze in de persoon van de Oostfriese jon ker Balthasar von Esen. Tussen de jonker en de hanzestad Bremen was al verschillende jaren een kon- flikt gaande over kaap- en zeeroverij activiteiten. De stad reageerde heftig op ka pingen uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van Balthasar von Esen, daar de burgers van Bremen hun handelsweg over zee naar de Friese buren en Holland bedreigd zagen. Bovendien dreigden de konflikten snel te escaleren, doordat jonker Balthasar, die alleen in naam katholiek was, gesteund werd door de ka tholieke bond. Bremen was lid van de Evangelisch-Lutherse bond en de stad be speurde achter het handelen van de Oostfriese jonker de machinaties van de uit de stad verdreven aartsbisschop Christoph B ruder38. Op 28 mei 1539 reikte Balthasar von Esen een kaperbrief uit aan 'onsen lyven ge- trewen Frans Behem', die toestemming kreeg goederen afkomstig uit de steden Bremen en Danzig prijs te maken39. De veroverde goederen moesten binnen zijn gebied verdeeld worden volgens het zeerecht; de jonker had hierdoor zeker recht op een aandeel in de buit. Kapitein Behem nam zijn opdracht zeer ruimwant in de zomer van het j aar 1539 treffen wij hem aan in zijn favoriete jachtgebied: het Kanaal, voor de kust van Bretagne en Vlaanderen. De getuigenverklaring die later in Bremen werd afge legd door Jacob de Smet geeft een goed beeld van een aantal in dit gebied uitge voerde kapingen40. Jacob de Smet, schipper van een haringbuis uit Dieppe, werd vanwege zijn kennis van het vaarwater door Frans Behem onder dwang meegenomen. Volgens de verklaring van Jacob de Smet waren de haringvissers op zee reeds door de opvarenden van een Engels schip gewaarschuwd voor de aanwezigheid van zeerovers. De Engelsen waren namelijk enige dagen geleden al beroofd van het aanwezige voedsel en de op het schip voorhanden kleding. Uit medelijden gaven de vissers aan de Engelsen een ton brood en een ton bier. De volgende morgen om acht uur werden de vissers zelf het slachtoffer van kapers en na twee kanonschoten streken ze de zeilen. Eerst nam kapitein Behem de meester van het schip, Pieter Maschijn, aan boord en vroeg hem of er een zee man aan boord was met een goede kennis van de wateren onder Frankrijk, Bre tagne en Engeland. En deze antwoordde: 'Ja,datdaer eyn wasghenaempt Jacob Smet. Also hebben sy my ghenomen ghefanghen'. Behalve hij gingen ook 12 tin nen kannen, 21 tonnen haring, een touw van 112 vadem en enige andere gereed schappen naar het andere schip. 9

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1986 | | pagina 31