Een nijpend gebrek aan voedsel en uitrusting dwong Behem tot het beroven van weerloze vissers. Als overtreder van zijn commissiebrief kon hij geen haven bin nen varen zonder het risico te lopen als zeerover vastgezet te worden41. Na de inlijving van Jacob de Smet maakten Behem en zijn mannen een lading steenkool buit. De bemanning van het vrachtschip, bang geworden na een ach tervolging van een halve dag, had de boot reeds in de steek gelaten voor het tot entering kwam. Varend in de richting Veere moest al snel de helft van de lading steenkool overboord gezet wordenwant er moest in het ruim plaats komen voor vaten bier. De bemanning van de boot die het bier vervoerde werd voor de keus gesteld: aansluiten bij de kapers of overboord. Enigen kozen voor het laatste. De dag daarop veroverden de kapers een Engels schip na een salvo met het scheepsgeschut en beroofden het van een kostbaar tapijt, een vuurwapen ('handtvat' genoemd) en enige hellebaarden. Na afloop van deze drie succesvolle kapingen ontmoetten de zeerovers bij Calais een vloot van koopvaardijschepen, waaronder een bark genaamd 'De Concep tie' afkomstig uit Portugal. De bark was geladen met 183 kisten suiker, drie zak ken katoen en 'eenen swerten moore oft slave'. De vervoerde waren kwamen van het eiland Sint Thomas (Sao Tomé) gelegen voor de Afrikaanse kust42. Vier Portugese kooplieden woonachtig in Antwerpen bezaten de goederenNet zoals Behem het Franse galjoen met 'subtijlicheydt' wist te veroveren, zo wist hij ook de Portugese zeelieden om de tuin te leiden. Eerst won hij hun vertrouwen door te zeggen dat hij uit Frankrijk of Engeland afkomstig was. Daarna verankerde hij zijn schip naast de bark twee mijlen buiten de haven van Dover, om vervol gens in de duisternis van de nacht na het opkomen van de vloed toe te slaan. De hele lading, inclusief de Moor, werd overgenomen. Met in zijn ruimen de verzamelde kostbare buit voer Frans Behem in de maand augustus terug naar het grondgebied van jonker Balthasar von Esen om daar zijn lading te verkopen en de opbrengst te verdelen. Dit plan werd echter doorkruist door de oorlogsvloot van de stad Bremen, die de twee schepen van Behem bij het Friese Wad opwachtte en op een zandbank dreef. Er bleef toen de kapers niets anders over dan zich over te geven. Deze gebeurtenis vond plaats op zondag 10 augustus 1539, de feestdag van St. Laurentius. De magistraten van Bremen kregen het goede nieuws te horen terwijl ze in de kerk de mis bijwoonden. Vijf dagen daarna bracht een boodschapper, schipper Johan Sydenborch, slecht en onrustbarend nieuws naar Bremennamelijk dat er ruzie en tweedracht ontstaan was tussen het krijgsvolk over de vraag of ze in zou den gaan op een bod van de gevangenen, die zich vrij wilden kopen. Snel zond het stadsbestuur een afvaardiging van drie personen naar de monding van de Weser, welke deputatie in onderhandeling moest gaan met de opstandige solda ten. De besprekingen werden succesvol afgerond met een accoord, waarin be paald werd dat de krijgslieden niet één maar twee gulden per gevangene zouden ontvangen. Daarnaast behielden ze hun recht op de helft van de buit42. Nadat dit geregeld was, vervoerde het krijgsvolk de 85 zeerovers stevig gebon den over de Weser naar Bremen. Twee zeelieden uit Danzig, de schipper Jacob de Smet en de Moor, die niets met de beroving op zee te maken hadden, huis vestte het stadsbestuur voor de duur van het proces in een herberg; de overigen gingen de gevangenis in. De magistraten durfden de 85 gevangen niet onmiddellijk te berechten en te la ten executeren als zeerovers, omdat zich onder hen een aantal lieden bevond van 10

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1986 | | pagina 32