hem zijn rechters er nog van te overtuigen dat de lading van de Portugese bark
Joods eigendom was geweest dat hij het schip met steenkool onbemand had
aangetroffen en dat hij een geldige kaperbrief bezat. Zijn eerste argument werd
ontkracht door een brief uit Antwerpenwaarin enige Portugezen genoemd wer
den als eigenaars van de vracht51. Zijn tweede argument werd tegengesproken
en aangevuld door de verklaring van Jacob de Smet, waaruit bleek dat het kolen-
schip eerst langdurig achtervolgd was door de Zeeuwse kapers. Uiteindelijk
bleek ook zijn laatste strohalm, de kaperbrief, waardeloos wegens de rijksban
waardoor Balthasar von Esen inmiddels getroffen was. Hierop beschuldige no
taris Nicolaus hem en zijn metgezellen de door de keizer afgekondigde landvre
de te hebben verbroken, hun commissiebrief te hebben overtreden en onderda
nen van de keizer en van de Franse, Engelse en Portugese koning te hebben aan
gevallen en geplunderd.
Toen dit alles naar voren gebracht was en de notaris de brief van regentes Maria
van Hongarije d.d. 28 augustus had laten voorlezen, werd Frans Behem ge
vraagd naar een reactie. Behem antwoordde stoutmoedig (zijn zaak stond toch
al hopeloos): 'Dat dat schip und dat gut genomen, dat was min wille'. Op de ach
tergrond riepen zijn metgezellen vertwijfeld dat het hun wil niet geweest was.
Ook de heer van Moerkerken bevestigde zijn aktieve rol bij de uitgevoerde ka
pingen52.
Scherprechter meester Cort werd belast met de uitvoering van het vonnis, dat in
hield dat allen onthoofd zouden worden, opdat ze 'idt nicht mer deden unnd ein-
andere sich darann spiegelenn"Om 11.00 uur leidde meester Cort de zeerovers
naar de Anscharipoort en tussen de beide poorten liet hij zijn zwaard eerst
neerdalen op de nek van Lodewijk van Moerkerkenhet lichaam van deze edel
man begroef men onder een zerk in de St. Anscharikerk. Hij kreeg deze bijzon
dere behandeling op verzoek van zijn familie. Van de overige veroordeelden
werden hoofd en romp gescheiden buiten de stadspoort op de Jodenberg. Hun
hoofden, behalve die van de voorname lieden Rembert van Tyle en Gert Sla-
doet, nagelden de stadsdienaren aan een galg bij de stadswallen. De volgende
dag herhaalde dit procédé zich voor de overige 47 zeerovers. Alle lichamen kre
gen een graf op het kerkhof van St. Rembert. De schedels hingen echter tot 1547
aan de galg als een waarschuwing voor zeerovers, die iets tegen Bremen wilden
ondernemen53.
Een dergelijke massa-executie was zeer ongebruikelijk en daarom vond Rey-
gersberch het waard er melding van te maken. Misschien heeft de Zeeuwsche
kroniekschrijver Behem zelfs ontmoet in Veere en werd het verhaal voor hem
des te interessanter. Toch traden de autoriteiten ook in andere gevallen streng
op tegen zeerovers. In de jaren 40 van de 16e eeuw werden in Zeeland diverse
malen zeerovers strafrechtelijk vervolgd. Een oorlog tussen Frankrijk en Enge
land had toen onrust gebracht op zee en de admiraal van Veere moest een vloot
op de been houden ten einde weerloze vissers en handelaren niet het slachtoffer
te laten worden van kapers54.
In 1544 werd te Middelburg een proces gevoerd tegen 54 Franse zeerovers, die
door een Engels oorlogsschip naar Zeeland gebracht waren55. De Fransen wer
den op bevel van de regentes Maria van Bourgondië berecht, omdat ze in vredes
tijd Nederlandse schepen hadden beroofd zonder een kaapbrief. De bedoeling
was dat de Franse vrijbuiters als straf voor hun wandaden - op een boot uit Zie-
rikzee waren onder meer twee doden gevallen - onthoofd zouden wordenDoor
12