ontbreken hier veelal de bewijzen, een niet al te gewaagde veronderstelling.
Persoonlijke belangen waren zeker mee in het geding toen het een onderneming
als de WIC met alle daaraan verbonden aspecten betrof. In Holland en in iets
mindere mate in Zeeland, was de macht in handen van een handelspatriciaat".
Het is niet goed voorstelbaar dat deze regenten een duidelijk onderscheid heb
ben gemaakt tussen politieke en commerciële belangen. Op stedelijk niveau en
daarmee ook op gewestelijk niveau waren deze belangen dikwijls identiek12.
Elias heeft bijvoorbeeld overduidelijk zichtbaar gemaakt, hoe nauw regenten
en koopmansstand in het 17e eeuwse Amsterdam met elkaar waren verweven.
In andere steden was het al niet anders. Een vergelijking van de magistraatslijst
van Middelburg in 1606 met de 'aandeelhoudersregisters' van de VOC13 leidt tot
een opvallende conclusie. Twaalf van de 31 in de lijst genoemde leden van de ma
gistraat blijken persoonlijk in de VOC geïnvesteerd te hebben. Gezamenlijk le
verden ze bijna 10% (fl. 131.000) van het kapitaal dat in de kamer Zeeland van
de VOC (totaal fl. 1.333.882) tussen 1602 en 1606 werd ingebracht. Voorzover
de magistraatsleden in de Hollandse en Zeeuwse steden niet zelf ook handels
huizen dreven, hadden ze wel grote bedragen in de koophandel geïnvesteerd.
Ook de 'beroepspolitici', de pensionarissen, waren er in meer dan één opzicht in
geïnteresseerd14. Zo had Albertus Joachimi, pensionaris van Goes en tevens or-
dinaris gedeputeerde van de Zeeuwse staten bij de Staten-Generaal, in 1602
voor fl. 2200,- ingetekend in de VOC15 en J. de Malderee, vertegenwoordiger
van de Eerste Edele in de Staten van Zeeland, voorfl. 13.20016. Ook Oldenbar-
nevelt had een (klein) deel van zijn vermogen in deze onderneming gestoken17.
Niet alle grote kooplieden zaten in de stads- en andere besturen. We krijgen de
indruk dat de allergrootsten, bijvoorbeeld P. Lyntgens te Amsterdam en C.
Munnix te Middelburg, er bewust buiten bleven. Het leiden van hun onderne
mingen zal wellicht al hun aandacht gevergd hebben. In een aantal gevallen kwa
men ze er door hun godsdienstige gezindheid niet voor in aanmerking. Sommige
van hen vinden we echter wel terug in de bijzondere besognes, die de
bestuurders op verschillende niveaus van advies moesten dienen.
Aan de pogingen om ook een WIC naast de bestaande VOC op te richten, zullen
verschillende financiële en commerciële overwegingen ten grondslag hebben ge
legen. Hiernaar is, in tegenstelling tot de godsdienstige motieven1!\ weinig on
derzoek verricht. Een aantal veronderstellingen ligt voor de hand. Het snelle
succes van de VOC zal vooral bij de bewindhebbers, maar ook bij de aandeel
houders het verlangen naar identieke lucratieve functies in een soortgelijke on
derneming hebben aangewakkerd. Ook zullen degenen die in 1602 te angstig wa
ren geweest om geld in de nieuwe onderneming te steken, hoop hebben gehad op
een nieuwe kans. Het is eveneens voorstelbaar dat vele beleggers behoefte voel
den het risico dat ze met hun geld liepen, te spreiden. Ook daarbij kon een nieu
we grote compagnie een rol spelen. Meer dan eens meldden tijdgenoten dat er
veel geld te beleggen was. Voor een belangrijk deel was dit kapitaal in handen
van kooplieden die de Spaanse Nederlanden hadden verlaten. Een van hen
speelde ten aanzien van de oprichting van de WIC een zeer bijzondere rol.
27