WILLEM USSELINX In nagenoeg alle boeken en artikelen die de WIC als onderwerp hebben, treedt Willem Usselinx naar voren als de grote wegbereider voor deze onderneming. Dat hij in de historiografie deze functie toebedeeld kreeg, is niet in de laatstse plaats te danken aan het zeer grote aantal geschriften dat hij aan de compagnie wijdde21. Op een enkele uitzondering na worden we over zijn activiteiten van vóór 1608 vrijwel alleen geïnformeerd via (later) door Usselinx zelf geschreven memories. Slechts door toedoen van Van Meteren krijgen we een min of meer uitgebreid contemporain verslag van Usselinx' bemoeienissen22. Naar eigen zeggen was hij al sinds 1592, dus ruim voor er ook maar sprake was van een VOC, bezig om van de Staten-Generaal een octrooi te verkrijgen om een WIC op te richten2 Daarvoor al was Usselinx tijdens een verblijf op onder meer de Azo- ren, goed op de hoogte geraakt van de handel op West-Indië. Toen hij zich in 1591 in de Republiek vestigde, kwam hij in contact met Petrus Plancius, de pre- dikant-kartograaf, en met FranQois Francken, lid van de Hoge Raad, die beiden in zijn ideeën over een WIC geïnteresseerd raakten. Rond 1600 moet hij zijn ge dachten op papier gezet hebben. Twee doeleinden streefde hij daarbij in het bij zonder na: kolonisatie van het Amerikaanse continent en het uitdragen van het Calvinisme onder de Indianen24. In 1604 werd hem gevraagd (door wie blijft on duidelijk) een ontwerp op te stellen, op grond waarvan de belangstelling der kooplieden gepeild kon worden25. Het enthousiasme bleek groot, maar met de definitieve intekening, op basis waarvan aan de Staten-Generaal octrooi ge vraagd zou worden, wilden velen nog wachten tot een expeditie naar Zuid-Ame- rika onder leiding van Paulus van Caerden teruggekeerd zou zijn. De resultaten van deze tocht bleken eind 1605 tegen te vallen, maar volgens Van Meteren leid de de ijver van vooral Plancius en Francken ertoe dat de plannen in het voorjaar van 1606 toch in de Staten van Holland besproken werden. HENDRIK IV Ook nadat de Franse vorst Hendrik IV in 1598 vrede met Spanje had gesloten, bleef hij de opstandige Nederlanden steun verlenen in hun steeds kostbaarder wordende strijd tegen de Spaanse Habsburgers. Rond 10% van hun jaarlijkse militaire uitgaven van ca. 10 miljoen gulden werd door de Fransen verstrekt26. Toen daar in de jaren 1606 tot 1606 weinig militaire successen tegenover ston den, begon Hendrik IV aan deze steun voorwaarden te verbinden27. Naast machtspolitieke verlangens als het verkrijgen van pandsteden of zelfs van de souvereiniteit over de Verenigde Provinciën, wenste Hendrik ook herhaaldelijk medewerking op economisch terrein. In de Franse 'mercantilistische' politiek paste het bevorderen van de handel op de Indiën28. Misschien was het Balthasar de Moucheron die, zijn Zeeuwse schuldeisers ontvlucht, de Franse vorst hierop attendeerde, toen hij hem in 1603 aanbood Frankrijk tot thuishaven van zijn Oostindiëvaarders te maken29. De Moucheron vroeg echter te veel ondersteuning en de zaak ging niet door. Veel gevaarlijker voor het monopolie van de VOC was het Franse verzoek in de Ver enigde Nederlanden kapiteins en bootsgezellen te mogen werven voor de handel op beide IndiënDeze zou gedreven gaan worden door onder meer Pieter Lynt- gens, een gewezen participant in de VOC die, misschien omdat hij de zeerovers- 28

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1986 | | pagina 50