11%)37. hadden kunnen houden. Vermoedelijk had men op de avond van 7 december in formeel besloten de zaak op de kwestie van de convooien niet te vertragen. Over de eerstvolgende artikelen bestond eenstemmigheid. Het aan Maurits toe gedachte part van de dertigste penning op de veroverde buit, zou met hem apart besproken worden. Niet alleen voor de rechten van de Eerste Edele had men aandacht, ook het bootsvolk wilde men, net als bij de VOC, een vast aandeel van 4% in de buitgemaakte prijzen toekennen. Dat over de grootte van het aandeel van 12,5% dat Zeeland moest betalen in het subsidie van in totaal 1 miljoen gulden, geen problemen gemaakt werden, hoeft geen verwondering te wekken als men bedenkt dat de geplande Kamer van Zee land maar liefst een kwart van het kapitaal te beheren zou krijgen. Hoe men tot dit percentage kwam is niet geheel duidelijk. Vermoedelijk baseerde men zich op de min of meer vaste bijdrage van Zeeland in de kosten der Generaliteit (ca. Op het moment dat gesproken ging worden over de verdeling van bewindheb bers over de steden en over het aandeel in de equipage, kwamen Vlissingen en Veere opnieuw in het geweer. Ze vonden dat het nu tijd was om hun bezwaren te behandelen. Op voorstel van de anderen werd besloten deze kwestieuze artike len tot het eind te laten rusten, waarop de beide steden lieten aantekenen dat 'zoo verre men dien aangaende niet eens en kan worden dat alles ongelesen ende ongedaen gehouden zal worde'38. Het blijkt dat de overige punten niet veel pro blemen opleverden. Opmerkelijk is slechts, dat men besloot de artikelen over de hoofdparticipanten uit het concept te doen schrappen. De 'raad van toezicht', die de belangen der aandeelhouders tegenover inhalige bewindhebbers moest behartigen, verdween hiermee geheel van het toneel. De Zeeuwse magistraten waren klaarblijkelijk niet bereid een deel van hun invloed op de bewindhebbers af te staan aan een raad van grote aandeelhouders. De instelling van zo'n raad, 'een schrede voorwaarts naar de moderne naamloze vennootschap'39, had onge twijfeld tot doel gehad intekening in de compagnie aantrekkelijker te maken. Dat in de Zeeuwse staten de betreffende artikelen zonder meer geschrapt wer den bewijst dat er juist in Zeeland weinig angst bestond voor een te geringe be langstelling voor de intekening. Over de meeste artikelen van het concept konden de Staten van Zeeland het wel eens worden. Op enkele punten van lokaal en gewestelijk belang lag dit echter anders. Reeds geruime tijd had Middelburg de andere Zeeuwse steden in aan zien en macht overvleugeld. Met name Veere en Vlissingen, de steden die aan het begin van de opstand tegen de Spaanse macht voorop hadden gelopen en daaraan hun zetels in de Zeeuwse statenvergadering dankten, keken afgunstig naar de hoofdstad op. Men zag dat de dominante rol die de Middelburgse koop lieden in de Zeeuwse kamer van de VOC speelden, de stad geen windeieren had gelegd. Nu zich zo'n tweede kans voordeed om plaatselijk winst te behalen en stedelijke bedrijvigheid te vergroten, wilde men deze niet zomaar voorbij laten gaan. Misschien ook werd men geïnspireerd door de inmiddels in Zeeland door gedrongen eisen40 van de Westfriese zoutsteden, die ten opzichte van Amster dam in een soortgelijke 'underdog'-positie verkeerden. Al in de eerste fase-op4 december-van de besprekingen, wensten de beide Walcherse steden allereerst een uitgewerkte regeling van hun aandeel in de compagnie aan de orde te stellen. Pas op de vergadering van 21 december41 nam men deze problemen weer ter hand. Aan de orde waren de wijze waarop en de verdeelsleutel volgens welke de 36

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1986 | | pagina 58