land opgestelde akte, de 'intekenlijst' van juni 1606, die de stoot tot de oprich
ting van een WIC zou moeten geven, de zouthandel van een te creëren monopo
lie voor de handel op West-Indië zou worden uitgesloten48. De gedeputeerden
die van dezelfde vergadering de opdracht hadden gekregen te onderzoeken hoe
het met de lust tot investeren in een nieuwe WIC stond, moeten daarentegen tot
de conclusie gekomen zijn, dat een WIC alleen kans van slagen had als ook de
zouthandel onder het monopolie viel. In het Project4y was voor de zouthandel
geen aparte plaats weggelegd. In het Rapport, dat Francken en de Hollandse ge
committeerden in september aan de Staten van Holland aanboden50, kwam de
zoutvaart wel ter sprake: alleen het zouthalen op de Punto del Re zou buiten het
octrooi blijven. De hierbij betrokken schepen zouden, behalve in geval van
nood, geen gebieden mogen aandoen die in het octrooi begrepen waren. Als ze
zich met andere handel inlieten zouden schepen en lading in beslag genomen
worden.
Bij de bespreking van het concept op 14 oktober in de Staten-Generaalgaven de
afgevaardigden van de meeste andere Hollandse steden en van Zeeland echter
de wens te kennen deze zoutvaart toch in de compagnie op te nemen51Met na
me de gecommitteerde van Hoorn had hier evenwel bezwaar tegen gemaakt. De
vergadering stuurde een bijzondere commissie van drie, bestaande uit Franc
ken, een burgemeester van Amsterdam en een van Alkmaar52. Op 22 oktober
werden de afgevaardigden ontvangen door de burgemeester van Hoorn. Ze
toonden hun geloofsbrieven en informeerden naar de achtergronden van de uit
gebrachte bezwaren.
Allereerst bleek men te vrezen dat als de zoutvaart in compagnieverband over
heel Holland en Zeeland verdeeld zou worden, het aandeel van Hoorn in de
bouw en uitrusting van de benodigde grote schepen navenant zou afnemen. Bo
vendien zouden particuliere reizen op de Middellandse Zee minder rendabel
worden nu de hiervoor gebruikte schepen op de terugreis geen zout zouden mo
gen halen. Francken bracht daartegen in dat de op dat moment toch al ernstig
verstoorde en weinig rendabele zoutvaart hoe dan ook slechts in groter verband
nog winstgevend te maken zou zijn. Wel beloofde hij dat hij wat 'het timmeren,
bevrachten ende vercoopen vande schepen aengaet de saecke favorabelijck'
zou rapporteren, opdat de Staten-Generaal bij het vaststellen van het octrooi de
belangen van Hoorn in acht zouden nemen. Op het punt van de doorgaande rei
zen vanuit de Middellandse Zee zou hij voorstellen dat deze schepen een door
gaande reis zouden mogen maken op Punto de Araya en op het Kaapverdische
Mayo om daar zout te halen op rekening van de compagniedie hiervoor een vast
te stellen vrachttarief zou betalen.
Francken c.s. brachten hierna in dezelfde stad een bezoek aan de gecommitteer
de raden van Westfriesland, aan wie zij verslag van het besprokene uitbrachten
en verzochten 'elcx in de heuren' te bevorderen dat er snel besloten zou worden.
Van deze besprekingen werd door Francken op 28 oktober in de Staten-Gene
raal verslag uitgebracht. Kennelijk achtte men daar dit rapport geruststellend.
Het feit dat nu pas een aanbiedingsbrief werd opgesteld voor het concept-octrooi
waarover reeds 14 dagen eerder een besluit gevallen was, geeft echter aan hoe
ongerust men over het tegensputteren van de Westfriese steden was geweest.
Welke compromisvoorstellen Francken in de Staten-Generaal deed, is niet pre
cies na te gaan. We kunnen deze echter afleiden uit de manier waarop Middel
burg er in de Zeeuwse staten op reageerde53. Deze waren geïnformeerd door
38