brieven die Francken aan Joachimi had geschreven54. De Zeeuwen wilden het de Westfriese steden maar gedeeltelijk naar de zin maken. Met het voorstel om de schepen komend van de Middellandse Zee ook toe te staan zout in te nemen, wilden ze accoord gaan, maar over een (andere) verdeling van de scheepsbouw en uitrusting op de zoutvaart ten koste van Zeeland kon geen sprake zijn. Te recht5'' werd opgemerkt dat de Zeeuwen de zoutpannen haden ontdekt en nota bene de Hollanders de weg erheen hadden gewezen. Ze 'zouden alsnogh oock menighte van schepen genoeg hebben gehadt om 't zout te gaan halen, indien de Staaten van Zeelant hadden willen prefereren de particuliere welvaart voor 't Gemeene Beste, (des niet en behoort) ende zulcx accorderen den uytvoer van 't grove Zout op Licenten naer Vyanden Landen'56. Voor eigen gebruik hadden zij immers genoeg aan de eigen zoutnering, die men nu niet nog meer wilde benade len. Het was ondenkbaar dat de Zeeuwen, zoals Francken kennelijk voorstelde, de helft van hun aandeel (van een kwart) in het uitreden van zoutschepen zouden afstaan ten gunste van Noord-Holland. Betoogd werd bovendien dat er in Zee land zelf voldoende capaciteit bestond om alle benodigde schepen te bouwen te gen een prijs waarvoor sommige Hollandse kamers deze niet konden leveren. Hollandse klachten dat de Zeeuwse schepen te duur waren, werden misplaatst genoemd. Als dat toch het geval was, dan zouden de Zeeuwen met de blik op het algemeen belang 'hun zoo guyten dat de voornoemde Noort-Hollandsche Ste den des zullen hebben te bedancken Kortom, men vond dat Zeeland zijn volle vierde part in de compagnie diende te behouden. Als er een afwijkende verdeling noodzakelijk was, moest men deze maar binnen de resterende driekwart van de Hollandse steden zien te vinden57. Zoals was te verwachten, waren alle Zeeuwse steden bereid zich achter dit ferme Middelburgse standpunt te stellen. Inmiddels waren de Staten van Holland en Westfriesland met de behandeling van het octrooi in november al ver gevorderd. Behalve op het punt van de zout vaart leken de door de verschillende steden ingebrachte wensen en amenderin gen niet opzienbarend en niet lastig in te willigen58. De burgemeesters van Gou da bleken zich niet zonder meer te kunnen verenigen met het toe te kennen sub sidie. De afgevaardigden van Haarlem, Leiden en Rotterdam verklaarden nog enige verlangens te hebben betreffende het uit deze steden te benoemen aantal bewindhebbers. De steden van het Noorderkwartier verlangden te weten hoe veel schepen zij ieder straks in het getal uit te rusten zoutvaarders zouden heb ben. De gedeputeerden van Hoorn wilden boven de reeds eerder tegenover Francken c.s. uitgesproken wens ook. dat het zouthalen op Cabo Verde en de Cabo Blanco vrijgelaten bleef. Enkhuizen pleitte ervoor de hele zoutvaart los te houden van de compagnie, die dan wel een bijzondere heffing op het zout zou mogen leggenMaar de andere steden vonden dat deze verlangens van Hoorn en Enkhuizen de totstandkoming te veel zouden vertragen en vroegen dan ook de gedeputeerden van beide steden last te gaan halen om deze beperkingen te mo gen laten schieten. Deze verklaarden slechts 'goedt rapport te willen doen'. Op de vergadering van 9 januari 16075'' bleek opnieuw de meerderheid in het octrooi en het bijbehorende subsidie te willen bewilligen, maar geen van de bezwaren bleek weggenomen. Wederom verklaarden de dwarsliggers hun best te zullen doen. Hoewel nog niet op alle punten overeenstemming was bereikt, meldden nog in diezelfde maand de gedeputeerden der provinciën in de Staten-Generaal zich 'geinclineert omme inde besoigne op het octroy te treden'6". 39

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1986 | | pagina 61