Dit wil echter niet zeggen dat er buiten de hier besproken gewesten Holland en Zeeland geen bezwaren stonden. Groningen kan hier als voorbeeld dienen. De staten der stad Groningen en de Ommelanden wilden het algemeen belang best dienen, maar konden in het subsidie niet bewilligen. De oorlogslasten lieten zo iets niet toe. Het subsidie-aandeel van stad en ommelanden moest maar uit de af gedragen convooien en licenten betaald worden61 Voor het overige bestond er in deze fase van de besluitvorming in de rest van de Republiek geen overdreven aandacht voor de in Holland en Zeeland beraamde compagnie. Dat de voortgang door een Groningse weigering mee te betalen ooit belemmerd had kunnen worden, is ondenkbaar. Vooralsnog kwam de vertraging uit Holland zelf. Daar bleek de vaart er geheel uit geraakt te zijn. Op 15 februari 1607 volstond men met een eendrachtige ver klaring dat de zaak van de grond moest komen. Voorgesteld werd dat de punten van onenigheid dan maar moesten worden voorgelegd aan prins Maurits en eni ge 'neutralen'. Om Hoorn en Enkhuizen zo ver te krijgen werd Francken weer ingeschakeld62. Opnieuw vertrok hij naar het Noorderkwartier, dit keer niet in opdracht van de Generaliteit, maar van de Hollandse staten. De conclusie van een vermoedelijk door of namens hem opgesteld rapport van een bezoek aan Enkhuizen luidt dat de bezwaren ongefundeerd waren, dat ze voortkwamen uit misrekening en dat Enkhuizen wel degelijk belang zou hebben bij de WIC63. Maar Enkhuizen gaf klaarblijkelijk niet toe: op 6 maart64 bleek zelfs geen last ge geven met betrekking tot het voorstel om de problemen aan Maurits voor te leg gen. Ook op 1 mei en 17 juni 160765 bleef de'dispariteit' bestaan. Er werd kenne lijk niet langer hard aan een oplossing gewerkt. De internationale politiek druk te inmiddels haar stempel op de grootse plannen. DE VREDESBESPREKINGEN Het is geen toeval dat juist in het jaar 1606 de plannen voor een Westindische compagnie zo'n relatief gunstig onthaal kregen van de bestuurders der Verenig de Provinciën. De oorlog tegen Spanje verliep niet bepaald gunstig; de Repu bliek raakte na de vrede (1604) tussen Filips III en Jacobus I min of meer geïso leerd en de kosten van de oorlogvoering waren nauwelijks meer te dragen. Een voor het grootste deel met particulier kapitaal opgerichte WIC zou een oorlogs instrument kunnen worden, dat deze druk op de generaliteitskas kon verlichten. De Spanjaarden waren ongetwijfeld van deze plannen op de hoogte. Het is niet zeker, maar wel waarschijnlijk, dat ze werkelijk bevreesd waren voor een derge lijke compagnie, die de handel op Amerika, een van hun belangrijkste levens aders, zou kunnen afsnijden. Zonder meer duidelijk is bovendien, dat de Span jaarden evenzeer met financiële problemen zaten en zich de strijd tegen de op standige gewesten nauwelijks konden veroorloven. In november 1606 keurde de Spaanse koning dan ook plannen goed, die voorzagen in een vermindering van de steun aan deze strijd66. Uit sonderingen over en weer bleek dat beide partijen bereid waren over vrede of een wapenstilstand te praten. Dit leidde ertoe dat de Franciscaan Jan van Neyen namens de aartshertogen in februari 1607 een wa penstilstand van 8 maanden wist te bewerkstelligen, ingaande in mei 1607. Het lag voor de hand dat Oldenbarnevelt in deze omstandigheden verdere voor bereiding van een WIC niet alleen minder noodzakelijk, maar zelfs ongewenst achtte. Dit verklaart dan ook waarom het werk aan het octrooi in begin 1607 40

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1986 | | pagina 62