de hand liggende protectie van zijn schoonvader, een man met grote invloed bin nen het gilde. Bovendien had deze reeds goede zaken gedaan, zodat er te zijner tijd een redelijke erfenis te verwachten viel. Overigens heeft ook Jan de Munck zichzelf gedurende zijn leven maatschappe lijk goed weten te profileren. In de loop van de jaren ontpopt hij zich als een kun dig zakenman, waarbij hij bovendien een handiggebruik weet te maken van zijn wiskundige aanleg. Zo verwerft hij in 1717 een aanstelling als landmeter bij de Gecommitteerde Raden van Zeeland, een positie die in 1728 nog versterkt wordt door zijn benoeming door de Staten-Generaal tot 'Examinateur' van de landmeters3. Een soortgelijke functie, te weten die van examinator van de 'roeyers of gaufreerders van het vaatwerk', valt hem in 1734 ten deel. Inmiddels was hij zijn schoonvader als deken van het Huis- en Timmermansgilde opgevolgd, waarop rond 1730 zijn carrière culmineert in een aantal belangrijke ambtelijk-technische aanstellingen, te weten die van stadsarchitect, huis-tim mermansbaas van de Oostindische Compagnie 'ter kamer Zeeland', erfschei- der, proefmeester van het timmermansgilde en brandmeester-generaal van de stad Middelburg4. Daarnaast zien we hem gedurende zijn leven nog veelvuldig optreden als inspecteur of als uitvoerder van uiteenlopende waterstaatkundige werken. Al met al een dusdanige opeenstapeling van functies, dat we ons kun nen afvragen of dit nu aan De Munck's grote kwaliteitendan wel aan een gebrek aan concurrentie, dan wel aan gewone Zeeuwse zuinigheid te danken is geweest. Misschien van alles wel een beetje. Hoe dan ook, een en ander wijst wel uit dat De Munck als technisch vakman in Middelburg op een zeker aanzien kon rekenen. Werkzaamheden als architect Aangezien het tijdvak van De Munck's werkzaam leven juist samenvalt met een periode van grote economische expansie en dus ook met een grote bedrijvigheid in de bouw, zijn er nogal wat gebouwen aan te wijzen die van zijn hand zijn. Is dat op zichzelf reden genoeg om kortstondig bij zijn architectonisch oeuvre stil te staan, het is bovendien zinnig om hierover iets te weten bij het beoordelen van zijn astronomische aktiviteiten. Het verschaft ons immers de mogelijkheid om enig inzicht te verwerven omtrent zijn vaardigheid en creativiteit in een vakge bied met vele technische aspecten, en dergelijke aanvullende informatie is zeer welkom. Vooral het Molenwater, (door tijdgenoten met enige overdrijving wel vergele ken met de Haagse Vijverberg), draagt zeer sterk zijn stempel. Hij bouwde er achtereenvolgens de Koepoort (in samenwerking met de Antwerpse architect J.P. van Baurscheit jr.; 1735) zijn woonhuis (1735), het aangrenzende observa torium (1735), het ijkkantoor (1739)\ de Lutherse kerk (1739-42) met bijbeho rende woonhuizen6, een manege (1753) en een glasblazerij (1732). Andere grote projecten elders in de stad betroffen een omvangrijke renovatie van de Abdij-toren ('De Lange Jan', 1732-1734)7, verschillende verbouwingen in het stadhuis 173139/40)s, een groot pakhuis voor de Commercie-compagnie (1739), dat nog heden ten dage als magazijn dienst doet, en stellig, maar minder zeker aanwijsbaar, vele particuliere woningen9. 108

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1987 | | pagina 146