(te weten Utrecht, Amsterdam, Haarlem, Leiden, Parijs en Londen) gaf hij een voorspelling van de tijdstippen waarop deze passage van Mercurius zou begin nen en eindigen. Overgangen van de binnenplaneten Mercurius en Venus voorbij de zonneschijf kunnen worden waargenomen als het tijdstip waarop de zon, de bewuste planeet en de aarde in een rechte lijn staan, samenvalt met het tijdstip waarop het baan- vlak van de aarde het baanvlak snijdt van Mercurius of Venus (of in astronomi sche termen gesproken: een benedenconjunctie moet samenvallen met een knoop van de betreffende planeetbanen). Door hun aard zijn dit betrekkelijk zeldzame verschijnselen. Een Mercurius- passage komt gemiddeld 13 keer per eeuw voor, terwijl een Venus-passage in to taal nog maar vijf maal is waargenomen. (Te weten in 1639,1761,1769,1874 en 1882; de eerstvolgende overgang zal in 2004 plaatsvinden.) Deze overgangen hebben in de achttiende eeuw veel aandacht van de astronomen opgeëist16. In 1716 had Halley namelijk aangetoond dat de meest betrouwbare manier om de afstand van de aarde tot de zon te bepalen bestond uit het zorgvuldig analyseren van de op verschillende plaatsen op aarde verzamelde meetgegevens betreffen de een overgang van Venus over de zon. Dit zou dus in 1761 en 1769 moeten ge schieden. Het spreekt daarom vanzelf dat deze gebeurtenissen met een meer dan gewone belangstelling tegemoet werden gezien. De Mercurius-overgangen van 1743 en 1753 fungeerden daarbij als uitgelezen momenten voor het ijken van zo wel de theoretische berekeningen als de gebruikte observatietechnieken. Met zijn belangstelling voor de Mercurius-passage van 1743 sloot De Munck zich dus aan bij een grote groep van geïnteresseerde astronomen in binnen- en bui tenland. En hoewel de waarneming van de overgang niet met zijn voorspelling overeenkwam kreeg hij toch een duidelijke respons. De verschijning van zijn geschriftje werd zelfs tot in St-Petersburg opgemerkt, terwijl hij van Cassini de lovende woorden ontving dat de uitkomst van zijn berekeningen zeer sterk over eenkwam met die van zijn schoonzoon, de astronoom Giovanni Domenico Ma- raldi 1709-1788)17. In de Republiek bracht het werkje De Munck tenslotte in contact met Dirk Klin kenberg (1709-1799), een zeer verdienstelijk amateur-astronoom uit Haarlem, die ter gelegenheid van deze Mercurius-overgang eveneens zijn debuut gemaakt had met een lezenswaardige Verhandeling over het vinden van de parallaxis der zon,s. b. De 'Sterrekundige Waarneemingen' op de komeet van 1743-1744. De Munck's tweede publicatie is groter van omvang19. Eind november 1743 ont dekte hij bij toeval een komeet, tijdens het verrichten van metingen in het kader van zijn pogingen om de sterreparallax te bepalen. Hij verzuimde echter om de ze waarnemingen in een krant wereldkundig te maken. De ontdekking van deze komeet staat daarom nu op naam van de Haarlemmer Dirk Klinkenberg, hoewel deze de komeet eerst twaalf dagen na De Munck heeft opgemerkt2". Over een prioriteit heeft De Munck zich echter niet druk gemaakt. Hij volgde de komeet gedurende een drietal maanden, en in februari 1744 slaagde hij er zelfs in om de komeet overdag, op een tevoren berekende plaats, met de telescoop waar te ne men, een prestatie die slechts door enkele waarnemers in het buitenland geëven aard is21. 120

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1987 | | pagina 166