de stad Middelburg bezocht, en was hij door Johan Cornelis Radermacher, een van de Middelburgse patriciërs, op De Munck's observatorium attent ge maakt24. Kennelijk had Radermacher de prins de vraag ingefluisterd of het de prinselijke waardigheid niet ten goede zou komen wanneer er ook in de Repu bliek een functie werd gecreëerd vergelijkbaar met die van een 'Royal Astrono mer' in London of van een Observatoire Royal te Parijs? Radermachers voorstel was niet tegen dovemans oren gesproken. Op 12 juni, een kleine drie weken na het prinselijk bezoek aan Middelburg, werd aan De Munck een officieel document ter hand gesteld, waarmee zijn benoeming een feit werd25. In september 1747 zond De Munck de nu al drie jaar gereed liggende drukproef van het eerste katern voor commentaar aan Martens, Tirion en de Leidse hoog leraar Lulofs. Helaas is alleen van de laatste een antwoord bekend en dat viel be paald tegen! In de drukproef had De Munck naast een beschrijving van zijn observatorium vooral een methode beschreven ter bepaling van de atmosferische refractie ter plaatse van zijn observatorium. Zoals reeds gezegd verschuift de positie van een ster enigszins als gevolg van de afbuiging van het licht in de dampkring, en dient een waarneming eigenlijk voor dit verschijnsel gecorrigeerd te worden. Na een bescheiden literatuuronderzoek had De Munck geconstateerd dat er over de grootte van deze correctie nogal wat onenigheid bestond. Volgens astronomen als Tycho Brahe en Hevelius zou de positie van de poolster bijvoorbeeld geen en kele correctie vereisen, terwijl volgens De la Hire en volgens de Connoissance des Temps een correctie moest plaatsvinden van respectievelijk vijftig en veertig boogseconden2''. De Munck had daarom ook zijn licht opgestoken bij geleerden als Cassini, 's Gravesande en Van Musschenbroek, maar kennelijk hadden zij zijn vragen niet bevredigend kunnen beantwoorden. Uiteindelijk had hij dan maar besloten om zelf te proberen een tabel voor de cor recties samen te stellen. Een waarlijk niet geringe klus! De grootte van de atmos ferische straalbuiging hangt namelijk af van de hoek boven de horizon, en de be paling van een enkele meetwaarde vereist vele nauwkeurige en herhaalde obser vaties. Het probleem wordt bovendien nog bemoeilijkt door het feit dat de opti sche dichtheid van de dampkring (en daarmee de afbuiging van het licht) ook beïnvloed wordt door de temperatuur, de luchtvochtigheid en de luchtdruk27. Niettemin, werk had De Munck nog nooit afgeschrokken. Hij ging nu eenmaal niet graag over één nacht ijs. Zo besteedt hij in de drukproef vele pagina's aan de uitleg hoe hij zijn ware poolshoogte heeft gevonden. Na opmetingen van de hoogte van de noordelijke en zuidelijke meridiaandoorgang van een aantal cir- cumpolaire sterren weet hij na veelvuldig middelen en vergelijken met bestaan de tabellen een waarde voor de ware poolshoogte van zijn observatorium vast te stellen: 51° 31'32". Hierna vergelijkt hij zijn metingen met die van enige andere observatoria. Tot zijn spijt moet hij daarbij constateren dat de door hem gevonden 'dampheffing' inderdaad afwijkt van de door Engelse en Franse sterrenwachten voor zijn poolshoogte opgegeven refractie. Weliswaar brengt dit verschil hem 'eenige ver- legentheid', maar De Munck was niet voor één gat te vangen. Kennelijk hing de 'dampheffing' af van de geografische breedte. Immers, lagen de observatoria van Hevelius en Brahe niet op een hogere breedte dan Middelburg, en die van Parijs en Greenwich op een lagere? Dat hij zelf nu een 'dampheffing' vond die 122

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1987 | | pagina 168