De Munck gaf zich dan ook niet zo maar gewonnen. Hij kende Lulofs persoon lijk van een bezoek dat hij in 1745 aan de Leidse sterrenwacht gebracht had en wist daardoor dat dit observatorium verre van optimaal functioneerde. Hij wen ste dan ook opheldering, met name over Lulofs' kritiek op de zo moeizaam ver kregen refractietabellendie hij graag door metingen van Lulofs of van anderen weerlegd zou zien. Ook gaf hij Lulofs nog nadere informatie over zijn instru menten en over de wijze waarop hij deze (grotendeels zelf) had vervaardigd. Maar Lulofs verwaardigt zich niet langer tot een reactie. Hij gaat dus ook niet in op De Munck's uitnodiging om zelf met een tabel voor de 'dampheffing' voor de dag te komen. Inmiddels is het dan maart 1748 geworden. Ongeduldig en mis schien wel enigszins geprikkeld besluit De Munck daarop om het bij zijn streven naar erkenning maar eens over een andere boeg te gooien34. d. De 'Groote Zon Eclips' van 1748. We krijgen althans die indruk door de publicatie die De Munck in mei of juni 1748 van de drukpers laat rollen ('om redenen die my daartoe bewogen') en die vooral opvalt door de titelprent: een nauwkeurige weergave van De Munck's ob servatorium aan het Middelburgse Molenwater Wilde hij hiermee, op indirec te wijze, Lulofs toch overtuigen van het feit dat hij serieus genomen diende te worden? Vast staat dat in de publicatie een rekenmethode voor een zon-eclips werd gepresenteerd, die door De Munck reeds in 1735 en 1739 schriftelijk aan anderen was meegedeeld36. Deze berekeningsmethode had hij dus als het ware al dertien jaar 'in portefeuille'. Hoe dan ook, met de publicatie waren in ieder geval twee secundaire doelen ge diend. Iedereen kon nu duidelijk zien over welke accommodatie De Munck be schikte, (een accommodatie die zeker vergelijkbaar was met die van de universi taire observatoria) en bovendien had hij nu een visitekaartje voor een professi onele presentatie van zijn nieuwe status van 'astronomus' van zijne doorluchtige hoogheid de Prins-erfstadhouder. e. De Venus-passage van 1761. Aanvankelijk lijkt de houding van Lulofs het enthousiasme van De Munck nau welijks te schaden. In mei 1748 meldt hij in de Nederlandsche Jaarboeken de ont dekking van een nieuwe komeet, en in augustus schrijft hij aan Klinkenberg in Haarlem dat hij zijn instrumentarium heeft verbeterd, middels een 'nieuw geïn- venteerd maschien aan mijn toorn'. De kritiek op de instrumenten heeft kenne lijk een zeker effect gesorteerd. Toch broeit er iets. Indezelfde maand komt dui delijk zijn gramschap naar voren wanneer hij Klinkenberg schrijft dat 'sommige geleerde luijden. die in de theorie verre gevordert zijn. dikwijls stellingen voor brengen die ondoenlijk zijn'. Hoe kan het ook anders: 'zoo het mij voorkomt is d'oorzaak dat ze geen of weynig ondervinding hebben in de dadelijke oeffenin- gen'. De academische reactie had hem kennelijk toch kopschuw gemaakt, want ondanks het feit dat hij in zijn boekje over de zon-eclips al had aangekondigd dat 'al mijne observatien van den Jaare 1736 tot nu toe gedaan eerstdaags in 't licht zullen komen' ziet hij toch maar van publicatie af37. Ook het feit dat de mathematicus Nicolaas Struijck in zijn in 1753 verschenen in ventarisatie van alle waargenomen kometen geen enkele Middelburgse observa- 125

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1987 | | pagina 171