tie vermeldt, zal hem op dit punt niet gestimuleerd hebben. Had Struyck hem niet herhaaldelijk om inlichtingen gevraagd, en had hij bovendien niet van al zijn publicaties een present-exemplaar ontvangen? Alleen Dirk Klinkenberg respec teert hem als een volwaardige collega, zowel in zijn briefwisseling met De Munck als in zijn publicaties, waarin hij De Munck vrijelijk aanhaalt'9. Het effect van dit alles is dat De Munck tot 1761 geen enkele publicatie meer laat verschijnen. Het observeren zelf gaat echter onverminderd verder, evenals zijn briefwisseling met Cassini, Martens, Klinkenberg en een aantal anderen. Zijn zoon Laurens Dunewey De Munck zal in 1753 zelfs in Parijs samen met Cassini de overgang van Mercurius langs de zon observeren39. Wel publiceert hij in mei 1759 nog anoniem enige berichtjes in de Middelburg- sche Courant over de verschijning van de komeet van Halley. Hetzelfde doet hij in 1761 na het passeren van Venus over de zonneschijf411. Eerst na herhaalde aan drang van zijn Middelburgse vrienden, waaronder de rector van de Latijnse School Willem Otto Reitz, publiceert hij samen met zijn zoon Laurens Dunewey een uitvoeriger bericht, echter niet zonder aarzeling Het feit dat hij de diameter van Venus bij al zijn eerdere observaties aan deze planeet nooit groter had gevonden dan 62 a 63 boogseconden had hem namelijk aan zijn waarnemingen doen twijfelen. Als immers de 'groote Halley' een waar de van 72 seconden opgeeft en als de beroemde Connoissance des Temps een waarde van 75 boogseconden noemt, dan moet een Middelburgse waarnemer zijn eigen metingen wel 'schier verdacht' houden, 'hoe nauwkeurig dezelve ook waren gedaan'. Een zeker gevoel van triomf moet de grijsaard daarom wel hebben ondergaan, toen een nadere analyse van de Venus-overgang van 1761 uitwees dat Venus inderdaad slechts ca. 60 boogseconden groot was. Zo gek had hij het dus toch nog niet gedaan42. 127

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1987 | | pagina 173