VII. EPILOOG Komen we tenslotte tot een aantal afsluitende opmerkingen. Uit het voorgaande hebben we De Munck leren kennen als een markante figuur in de Zeeuwse we tenschapgeschiedenis, op het thuisfront geëerd als architect en als astronoom. Elders in de Nederlanden bleek hij als astronoom wisselend beoordeeld te wor den Door vakgenoten als Klinkenberg en Martens is hij als een volstrekt gelijke behandeld, maar door meer academisch optredende personen als Lulofs en Struijck blijkt hij in publicaties volstrekt te zijn genegeerd. Gezien De Munck's vrij kritische benadering van het vak is dit laatste waarschijnlijk niet geheel te recht geweest'. Als positioneel astronoom, als de waarnemer die het accent legt op het verzame len van meetgegevens, staat hij duidelijk in een wetenschappelijke traditie die in de achttiende eeuw hoogtij vierde. Ook een geleerde als Van Musschenbroek heeft dit Baconiaanse aspect van de wetenschapsbeoefening altijd sterk voorge staan2. In de astronomie was deze inspanning bovendien alleszins gerechtvaar digd. De diverse coördinaten op de hemel- en aardglobe waren nog bij lange na niet met zekerheid vastgesteld, en het opvullen van dit hiaat behoorde tot de eer ste wetenschappelijke doelstellingen van het vak. Bij zijn waarnemingen bleek De Munck te beschikken over experimentele vaar digheden. Ook gaf hij blijk van een duidelijk mathematische kennis, hetgeen hem met zijn collega-astronomen onderscheidt van de grote groep van liefheb bers die later in de eeuw deelnemen aan de popularisering van de wetenschap pen. Wiskundige kennis is dan het laatste waar men zich op toelegt. Eerder ligt dan het accent op het verbazingwekkende, het spectaculaire. De uitvinding van de elektriseermachine en de opkomst van de pneumatische chemie dragen overi gens bij tot deze ontwikkeling, waarbij het vermaak en de sentimentele Gods verheerlijking een steeds grotere rol krijgen toebedeeld3. Dit fysico-theologi- sche element is bij De Munck weliswaar niet afwezig, maar zijn motivatie lijkt toch niet in de eerste plaats uit een godsdienstige inspiratie voort te komen4. De wetenschappelijke probleemstelling en de altijd fascinerende sterrenhemel lij ken hem eerder tot zijn waarnemingen te hebben aangezet. Dat hij ondanks een vrij moderne attitude tot de wetenschapsbeoefening, nauwelijks aansluiting heeft kunnen vinden bij het internationale front van de wetenschap, kan aan een aantal factoren worden toegeschreven. Allereerst is er natuurlijk het betrekkelijk late tijdstip waarop hij zich met het vak is gaan bezig houden: hij was al 47 jaar oud toen hij zijn observatorium bouwde. Verder is het verleidelijk om ook het geografische isolement waarin hij werkzaam was als excuus aan te grijpen. De zwakke infrastructuur van de Zeeuwse wetenschap (de Latijnse School was de hoogste geboden opleiding) bracht immers met zich mee dat hij ver van de wetenschappelijke centra zijn weg moest vinden. Maar aangezien hij deze weg zo nodig wel wist te vinden, kan dit toch nauwelijks een rol hebben gespeeld. Daar komt nog bij dat de universitaire observatoria in de Nederlanden aan waarnemingsdeskundigheid weinig tot niets te bieden hadden. De theoretische deskundigheid die er wel aanwezig was bleek bovendien slecht te functioneren. De Munck heeft bij de universitaire observa toria althans nauwelijks collegiale hulp voor zijn wetenschappelijke problemen kunnen vinden. Eerder is hij er in zijn wetenschappelijke ambitie afgeremd. Het niveau van De Munck's functioneren als astronoom lijkt al met al vooral bepaald 146

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1987 | | pagina 192