Was de eerste op het Europese vasteland die zijn colleges baseerde op Newtoniaanse beginselen. Schrijver van een bekend leerboek over de nieuwe natuurkunde (1719- 1721). GERARD AARNOUT HASSELAAR (1698-1766), Amsterdam. P. 1744. Burgemeester en raad van de stad Amsterdam. Bewindhebber der VOC, met sterke wetenschappelijke belangstelling. De Nederlandse vertaling van het boek van Desagu- iiers. De Natuurkunde uit Ondervindingen Opgemaakt (Amsterdam, 1. Tirion, 1736) was aan hem opgedragen. Propageerde in 1742 bij de gezamenlijke Admiraliteiten een door Martens opgesteld hervormingsplan voor een verbeterde navigatie (zie NNBW VIII, 704-705; Davids, 350, 467.). JAN HEIMRIJK, Zierikzee. P. 1744. Levert in 1751 een 'nieuwe grondteekening van Zierikzee' voor de Tegenwoordige Staat van Zeeland (Amsterdam, I. Tirion, 1751). MATHEUS DE JONGE, Sluis. P. 1744. Mogelijk een familierelatie van De Munck's Leermeester W. de Jonge. DIRK KLINKENBERG (1709-1799), Haarlem Den Haag. C. 1743-1761; P. 1744, 1748, 1761. Mathematicus en landmeter. Werd in 1755 als 'Klerk ter Secretarie' belast met het toe zicht op de waterstaatkundige werken van het gewest Holland. Was daarnaast zeer suc cesvol als astronoom. Hij ontdekte niet minder dan vijf kometen, en ook zijn theore tisch werk stond op hoog niveau. Na de ontdekking van Uranus in 1784 wist hij als een van de eerste astronomen in Europa aan te tonen dat dit hemellichaam een planeet moest zijn. Zijn betekenis voor de astronomie gaat dan ook ver uit boven die van zijn toen levende landgenotenHij verzocht en verkreeg in 1783 de eerder door De Munck gedragen titel van stadhouderlijk astronoom. 'RIDDER DE LANGE', Amsterdam. Een contact van Martinus Martens van wie De Munck in 1740 een lijst krijgt van in En geland geobserveerde sterren. Het betreft hier waarschijnlijk Gijsbert de Lange (1677- 1755), commandeur en later vice-admiraal bij de Admiraliteit te Amsterdam. (Zie: J.R. Bruijn, De Admiraliteit van Amsterdam in rustige jaren 1713-1751, Amsterdam, 1970.) JOHAN LULOFS (1711-1768), Leiden. C. 1744-1748; P. 1744,1748. In 1742 benoemd tot hoogleraar wis- en sterrenkunde als opvolger van de kort te voren overleden 's Gravesande. Na 1744 ook hoogleraar wijsbegeerte. Verzorgde de Neder landse vertaling van een tweetal sterrenkundige boeken. (P. Horrebow, De Zegepra lende Copernicus of eene verhandelinge over het verschilzicht des jaarlykschen loop- krings, Zutphen, 1741 enJ. KeillInleidinge tot de waare Natuur- en Sterrekunde, Lei den, 1741.) Schreef zelf een Inleiding tot eene Natuur- en Wiskundige Beschouwinge des Aardkloots, Leiden/Zutphen, 1750, een boek dat ook in het Duits vertaald werd. MARTINUS MARTENS (1707-1762), Amsterdam. C. 1738-1761; P. 1742, 1744, 1748, 1761. Autodidact. Aanvankelijk beambte op een koopmanskantoor. Begon omstreeks 1734 met voordrachten over de Newtoniaanse natuurkunde. In 1743 aangesteld tot Lector in de wis-, sterren- en zeevaartkunde aan het Atheneum Illustre te Amsterdam. Fun geerde tevens als examinator van de stuurlieden en officieren bij de kamer Amsterdam van de V.O.C.bracht in de jaren veertig belangrijke adviezen uit met betrekking tot een verbetering van de navigatie op de schepen van de V.O.C. en de Admiraliteit. Was als Inspecteur-generaal van de projecten der Financiën verantwoordelijk voor het plan van de Hollandsche Obligatie-Loterij. 153

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1987 | | pagina 199