VII. EPILOOG 1Aldus ook J. van der Bilt, De grote Spiegelkijkers van Roelofsen Rienks; een episode uit de geschiedenis der Leidse en Utrechtse Sterrewachten (1821-1846), Leiden, 1951, wan neer deze stelt (p.IX), 'In dit tijdvak ontmoet men mannen als De Munck, Schim, Klinkenberg (de ontdekker van 5 kometen) en Ds. Mohr, die te Batavia een kostbaar observatorium liet bouwen, mannen bezield met liefde voor het vak en in staat daarin iets te verrichten dat men opéén lijn kan stellen met wat eraan de observatoria [elders] tot stand kwam'. 2. De Pater, Van Musschenbroek, 81. 3. H.A.M. Snelders, 'De beoefening van de natuurkunde door de gegoede burgerij uit de achttiende eeuw', in Documentatieblad Werkgroep 18eeeuw, nr.31-32 (1976), 3-24. 4. Uiteraard volgt De Munck de gewoonte van zijn tijd om in zijn werken en brieven te verwijzen naar de 'Almachtigen en oneindigen Schepper', maar hij beperkt dit tot een maatschappelijk vereist minimum. Nergens waagt hij zich aan overdreven sentimen ten, of laat hij zich verleiden tot experimentele Godsbewijzen. Zie over de fysico-the- ologische wetenschapsbeoefening uitvoeriger: J. Bots, Tussen Descartes en Darwin. Geloof en natuurwetenschap in de 18e eeuw in Nederland, Assen, 1972. 5. Brief aan Klinkenberg, 11 aug. 1761 170

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1987 | | pagina 216