opstijgend tot de meer gecompliceerdemet als apotheose de mens. De zoöphy- ten vulden in die reeks het gat tussen planten en dieren en vervolmaakten derhal ve de ladder. Als gevolg van de ontdekking van de zoetwaterpoliep werden de al eerder ont dekte 'levende bloemen' van het koraal met andere ogen bekeken20. Immers de ze 'bloemen' vertoonden bij nadere beschouwing grote gelijkenis met Trem- bley's poliep. Deze vaststelling had tot gevolg dat de ware aard van de talloze plantachtige aandoende organismen op de bodem van de zee in het geding kwam. In de noordelijke zeeën kwamen weliswaar geen koralen voor, maar wei vergelijkbare kalkachtige groeisels, of corallijnen, zoals ze destijds genoemd werden. De vraag werd opgeworpen welke van de 'gewassen' op de zeebodem werkelijk planten zijn en welke behoren tot de zoöphyten. John Ellis was de eer ste die daarop een antwoord gaf in zijn The Natural history of corallines (1775). Hij hanteerde twee criteria bij het maken van het onderscheid: erzitten poliepen aan en bij verbranding van het 'gewas' wordt een dierlijke geur waargenomen (die wordt veroorzaakt door het aanwezige calcium)Hij paste deze criteria ech ter onafhankelijk van elkaar toe met als resultaat dat hij vele kalkafscheidende planten tot de corallijnen rekende. Hij nam bij die soorten weliswaar geen polie pen waar, maar meende dat deze wel zichtbaar zouden worden zodra betere mi croscopen beschikbaar zouden zijn, waardoor dan bevestigd zou worden dat het inderdaad zoöphyten betrof. In 1758 haakte Baster in op deze kwestie in een bijdrage voor de Philosophical Transactions2^Hij nam een heel conservatief standpunt in en stelde dat de co rallijnen planten waren en dat de poliepen (eenvoudige dierlijke organismen) die planten als schuilplaats gebruikten. Hij wijst derhalve de gedachte van de hand dat het hier één organisme betreft. Daarmee houdt hij impliciet vast aan een scheiding tussen plantaardig en dierlijk leven. In zijn beschouwing hanteer de hij vooral het argument dat dezelfde poliep op verschillende corallijnen ge vonden werd, en dat verschillende soorten poliepen op dezelfde corallijn kun nen voorkomen. Baster adstrueerde zijn standpunt aan de hand van een takje van een zeegewas, waarop hij verschillende soorten poliepen had aangetroffen. Ellis, die zich natuurlijk aangesproken voelde en die voorinzage in Basters bij drage had gehad, kon zijn repliek direkt achter Basters artikel in de Philosophi cal Transactions plaatsen22. Hij maakte daarin duidelijk, dat het door Baster als voorbeeld aangehaalde gewas inderdaad een zeeplant was waarop solitair leven de poliepen gehecht waren en dat Baster deze plant verward had met de ware co- rallij nen. Hoewel Baster dat voor het onderhavige geval wel moest toegevengaf hij zich niet gewonnen en herhaalde hij zijn argumenten in de eerste aflevering van zijn Natuurkundige Uitspanningen. Hij zag zijn mening bovendien bevestigd door het uitvoeren van een experiment met zeemos, een Sertularia-soort. Door het gewas wat ruw te behandelen bij het verversen van het water van de potten waarin hij het in leven hield waren een aantal poliepen losgeraakt. Baster zag dat deze poliepen door het water in de fles heen en weer zwommen en dat sommigen zich na enige tijd weer op de plant hechtten maar dat anderen op de bodem zak ten en wegkwijnden. Baster concludeerde dat, aangezien deze diertjes 176

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1987 | | pagina 222