Théodicée naar het oordeel van de visitatores librorum niet voldoende overeen stemde met de belijdenis van de vaderlandse kerk47. Krom was ook lid van diverse andere genootschappen. In zijn Middelburgse tijd werd hij in 1778 lid van het 'Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen te Vlis- singen' dat in 1769 uit een leessociëteit was voortgekomen48. Vanaf 1784 was er ook een afdeling in Middelburg, het 'Middelburgsch Departement van het Zeeuwsch Genootschap', waarvan de bovengenoemde Van de Perre de eerste president was49. In een historisch overzicht (1769) wordt gesproken over de 'uit muntende voordeelen' van een genootschap voor het 'algemene welzyn', waar van er dan een vijftal worden opgesomd: bevestiging van de geopenbaarde gods dienst, volmaking van de regeringswijze, beschaving van de vaderlandse lette ren, opheldering van de geschiedenissen, en voortzetting van kunsten en weten schappen. En als 'groot oogmerk' wordt genoemd de 'eer van God en 't welzyn van Nederland'50. Vele genootschappen schreven regelmatig prijsvragen uit. Op voorstel van Krom had het Zeeuwsch Genootschap in 1778 een prijsvraag uitgeschreven over een vraagstuk waarvoor in de laatste decennia van de achttiende eeuw allerwe gen grote belangstelling bestond, namelijk de vernieuwing en verbetering van het lager onderwijs. Krom stuurde ook zelf - als lid van het genootschap buiten mededinging - een antwoord in, dat de beste beoordeling kreeg51. De waarde van deze verhandeling is vooral hierin gelegen dat ze er toe bijgedragen heeft om bij velen de ogen er voor te openen dat het onderwijs dringend verbetering be hoefde52. Niet alleen zending en onderwijs hadden Kroms belangstelling, hij was ook geïn teresseerd in de natuurwetenschappen, en dan uiteraard in de fysico-theologi- sche context van die tijd. Dit verklaart zijn docerend lidmaatschap van het 'Na tuurkundig Gezelschap te Middelburg', waarover ik reeds sprak. Uit diverse passages in de werken van Krom blijkt dat hij goed op de hoogte was van de vor deringen op diverse terreinen van het brede spectrum van de natuurwetenschap pen. De vele geciteerde auteurs, bekende en minder bekende, wijzen op een grote belezenheid. Ik doe een willekeurige greep: Boyle, Noliet, Van Musschen- broek, Van Swinden, Newton, Gassendi, Descartes, Leibniz, Copernicus, Ty- cho, Galilei, Cassini, Lalande, Kepler, Nieuwentyt, Derham, Scheuchzer, Tor- ricelli, Burnet, Buffon, Hennert, Regiomontanus, Clarke, Fontenelle, Locke, Montucla, Wright. Verder zal zijn kennis ongetwijfeld redelijk up-to-date ge bleven zijn door de wekelijkse voordrachten van het Natuurkundig Gezelschap, terwijl hij als docerend lid uiteraard verplicht was de nodige literatuur bij te hou den. In elk geval kende hij - ik geef een paar voorbeelden-de Opticks\ an New ton53, de Beginselen van Van Musschenbroek54, het vrij recente werk van Van Swinden over de analogie van elektriciteit en magnetisme55 en de sterrenkundige werken van Lalande56. Hij is onder andere op de hoogte van de precessie van de aarde, kent de wetten van Kepler, weet van de ontdekking van Uranus in 1781 door W. Herschel (1738-1822) en van diverse manen kent diverse kos mologische theorieën van Aristoteles tot Buffon (de Kant-Laplace-theorie ont breekt echter)58. Wat de scheikunde betreft, spreekt hij nog (1791) in termen van de flogistontheorie, maar de beslissende proef in Nederland die de onhoud baarheid ervan aantoonde (Paets van Troostwijk en Deiman), was nog maar kort daarvoor in 1789 uitgevoerd, welk jaartal door Snelders als het eindpunt van het 'flogistontijdperk' in ons land wordt aangeduid59. Een vraag die voor de 187

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1987 | | pagina 241