van deze instelling werd weer door de net beschreven maatschappelijke elite ge domineerd. De veronderstelling is gewettigd dat de grote invloed die de Zeeuwse elite uitoe fende op de sociale samenstelling van de zich om cultuur en wetenschappen be kommerende genootschappen, ook zijn weerslag had op de door deze organisa ties ontplooide activiteiten. Aan inzet ontbrak het de Zeeuwse intellectuelen overigens niet. In de periode 1765-1794 produceerden de Walcherse leden van het Zeeuwsch Genootschap bijvoorbeeld gemiddeld vijf verhandelingen de man. De natuurwetenschappen speelden hierbij wel een grote maar absoluut geen overheersende rol. De klemtoon lag op litteraire, theologische en histori sche thema's; deze maakten 57% van het totaal uit. 21% was aan medische kwes ties gewijd, 10% aan de wis- en natuurkunde en 8% aan de natuurlijke historie. Bij deze natuurwetenschappelijke verhandelingen van Zeeuwse origine ging het in de regel niet om oorspronkelijk onderzoek. Voorzover dit wel geschiedde, hadden de hieraan gewijde verhandelingen een sterk inventariserend en weinig anaytisch karakter: beschrijvingen van bijzondere gevallen, merkwaardige na tuurverschijnselen, meteorologische waarnemingen of schetsen van aan de Wal cherse stranden gevonden zeedieren. IJver en verwondering lijken dan ook meer op zijn plaats ter karakterisering van de Zeeuwse natuurwetenschappelij ke activiteit dan distantie, experiment en analyse. Het karakter en kaliber van de Zeeuwse wetenschappelijke produktie moet mijns inziens dan ook in verband worden gebracht met de zojuist beschreven structuur en samenstelling van het genootschap. De vele predikanten en medici die in het Walcherse deel van het genootschap de scepter zwaaiden, schreven bij voorkeur verhandelingen die nauw aansloten bij hun dagelijkse werk. Voor me dici betekende dit beschrijvingen van opmerkelijke gevallen uit hun praktijk, voor predikanten waren dit theologische tractaten, een uitstapje naar de fysico- theologie in Martinetse trant of een betoog met een litterair- of historisch-weten- schappelijk karakter. Nog belangrijker is dat ze rekening moesten houden met hun publiek. Het overgrote deel van de op Walcheren geproduceerde verhande lingen had namelijk eerst als voorlezing in een van de met het genootschap ver bonden locale departementen gediend; en hier zaten de Zeeuwse regenten, die wel belangstelling maar in de regel geen specialistische scholing op natuurweten schappelijk gebied genoten hadden, op de eerste rijen, dezelfde regenten die de Zeeuwse intellectuelen met het oog op hun broodwinning naar de ogen dienden te zienVoor verhandelingen met een litterair, historisch of theologisch karakter gold dit probleem veel minder. Niet alleen vereisten dergelijke thema's niet de grote hoeveelheid specialistische en mathematische voorkennis zonder welke de laat achttiende-eeuwse natuurwetenschap nauwelijks begrepen kon worden, maar ook de traditioneel humanistische academische opleiding die de meeste re genten achter de rug hadden, maakte litteraire en theologische kwesties veel ver teerbaarder. De conclusie is daarom gerechtvaardigd dat het Zeeuwsch Genoot schapzeker waar het de Walcherse natuurwetenschappelijke produktie betrof, zijn pretentie van zuivere wetenschapsbevordering nauwelijks kon waarmaken. De eisen die door de regionale sociaal-politieke omstandigheden werden gedic teerd, hadden tot gevolg dat, waar het om de exacte vakken ging, aan popularise ring de voorrang moest worden gegeven. Hielden de verhandelingen zich bezig met wat wij nu als alfawetenschap be schouwen of met de popularisering van de natuurwetenschappen, bij de 50 tot 210

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1987 | | pagina 268