nog door delen van de oude elite werden gedomineerd. Aan de andere zijde figu reerde het Nut met daarachter de Vaderlandsche Sociëteit en de loge La Com pagnie Durable. Hier zwaaiden met name delen van de gezeten burgerij de scep ter. Een tussenpositie nam het Natuurkundig Gezelschap in. Eind 1796 waren er hier van de leden uit de oude elite nog maar 17 over, terwijl er 36 vertegenwoor digers van de gegoede burgerij hun intrede hadden gedaan. Hoewel bronnenma teriaal hierover ontbreekt, is het aannemelijk dat het in het nauw aan dit gezel schap gelieerde Natuurkundig Gezelschap der Dames niet anders is geweest13. Ook de Vlissingse en Veerse loges namen een dergelijke positie in. De omvang van het totale Walcherse culturele genootschapspubliek was als gevolg van deze verschuivingen fors toegenomen. Van omstreeks 100 gezinnen rond 1785 tot ruim 280 gezinnen rond 1800. Hoewel dit bijna een verdrievoudiging betekende, bleef het genootschapspubliek als percentage van de totale Walcherse bevolking maar klein, bij benadering zo'n 3%14. Welke rol vervulde het genootschapslidmaatschap nu voor de nieuwelingen? Ging het hun vooral om politieke emancipatie, waarbij het genootschapslid maatschap moest dienen om hun politieke eisen krachten bij te zetten, of hun kerden ze naar culturele activiteiten? en wanneer het hun vooral om het laatste ging, wensten ze deze dan op dezelfde wijze in te vullen als de oude elite dat had gedaan? Kenden ze dezelfde betekenis aan de natuurwetenschappen toe of leg den zij nu wel de nadruk op utilitaire toepassingen? en tenslotte: traden er ver schuivingen op in de wetenschappelijke activiteiten van het Zeeuwsch Genoot schap dat, zoals gezegd, nog grotendeels door de oude elite werd gedomineerd? Het Nut ontplooide rond 1795 nauwelijks politieke activiteiten. Weliswaar wa ren de belangrijkste revolutionaire voormannen lid van het Middelburgse de partement en bestonden er ook nauwe personele banden tussen de redactie van het revolutionaire tijdschrift De Vriend des Volks en het Nut. maar als organisa tie was het departement niet actief. Het had als voornaamste doelstelling de ver betering van het onderwijs. Een eigen school werd pas in 1844 opgericht, maar men bestookte de verschillende stadsbesturen met pleidooien voor verbetering van de bestaande instellingen. Daarnaast richtte men een schoolfonds op, waar uit de schoolkosten van kinderen van minvermogende ouders konden worden betaald, en tevens werd de Middelburgse Tekenacademie gesubsidieerd om ook daar plaatsing van leerlingen financieel mogelijk te maken. Tenslotte organi seerde men de bekende jaarlijkse prijsuitreikingen om vlijtige leerlingen een hart onder de riem te steken15. Vergeleken met de onderwijsactiviteit was de locale culturele rol van de verschil lende departementen veel beperkter van aard. In Middelburg verzorgde men le zingen en werd sinds 1799 een bibliotheek geëxploiteerd. De in totaal slechts 25 lezingen die tussen 1795 en 1815 werden georganiseerd hadden een enigszins op pervlakkig karakter. Meer dan de helft had betrekking op moraalfilosofisch ge tinte thema's als 'Eene ontkenning van het spreekwoord: dat men niets dan goeds van de dooden mag spreken' of 'Over de verpligting van een ieder om tot beschaving van allen mede te werken'. De rest was vooral gewijd aan gemakke lijk te verteren litteraire en historische onderwerpen"1. Van enige preoccupatie met de natuurwetenschap was hier geen sprake. Ook in de Nutsbibliotheek was het aandeel van de natuurwetenschappen gering. Deze bibliotheek was bedoeld voor zowel leden als niet-leden en vervulde in de ogen van het departementsbestuur een speerpuntfunctie in het locale volksop- 216

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1987 | | pagina 274