argument voor een eigen opleiding nauwelijks ter zake; juist op die gebieden bestond trouwens nog een krachtige peregrinatio naar een heel netwerk van uni versiteiten buiten de grenzen6. Maar hetzelfde argument van zuiverheid in de leer dat in 1575 ten gunste van Lei den speelde, zou de Leidse akademie nog geen dertig jaar later als een bolwerk van theologische onrechtzinnigheid doodverven en Zeeland weer tot voorstellen voor een alternatieve opleiding brengen. Door de krachtige inbreng van radi caal-calvinistische Vlamingen en Walen en van puriteinse Engelsen en Schotten die als vluchtelingen in Zeeland gevestigd waren of als handelaren en industrië len een hecht contract met de Zeeuwen onderhielden, kreeg het Zeeuwse calvi nisme een eigen dominante kleur, die overigens de nodige disputen en mini- scheuringen niet uitsloot. Niet toevallig was het een Schot, John Murdisson, die in 1592 als eerste lector in de ethica werd7. Toen Leiden met de benoeming van Arminius in 1603, en meer nog met die van de sociniaans georiënteerde Vorstius in 1607, voor een in Zeeland onacceptabel geworden theologische richting koos, kwamen de plannen voor een eigen Zeeuws theologiecollege weer op tafel8. De realisatie werd in 1611 mogelijk dank zij een psychologisch meesterlijke zet: de benoeming van Gomarus in hoogsteigen persoon tot predikant en professor in de theologie te Middelburg. De vrijdom van de stadsaccijnzen op bier en wijn, die de studenten naar Leids voorbeeld werd verleend9, wijst er overigens op dat de stad niet slechts een besloten seminarie, doch uiteindelijk een echte hoge school met wervend vermogen voor ogen had, terwijl de Staten in een vroeger stadium juist aan een besloten seminarie op het goed Westhove buiten Middel burg hadden gedacht. Maar toen de stad Middelburg in februari 1614 bij de Zeeuwse staten om subsidie voor de oprichting van een 'Collegium Theologicum en Hoge Schoole' kwam bedelen, antwoordden deze op 17 juli hypocriet 'dat na dien men niet en praetendeerd een gehele Universiteit te erigeren, maar een Collegium, dat het Land geene kosten behoorde te dragen'10. Het is niet onmogelijk dat juist het militante karakter van de Zeeuwse opleiding, expliciet ingesteld tot 'vorderinge van de suyvere leere', de ontwikkeling ervan heeft verhinderd. Het aantal Zeeuwse studenten te Leiden was in het eerste kwart van de zeventiende eeuw liefst driemaal zo groot als in het laatste kwart van de zestiende. Gomarus' vertrek naar Saumur, in 1615, gaf feitelijk al de ge nadeslag aan de instelling. In 1620, toen de school werd opgeheven, was ook Lei den intussen alweer tot de juiste theologische orde geroepen en werd de nood zaak van een eigen Zeeuwse opleiding minder sterk gevoeld. De stad Middel burg, die voor de kosten moest opdraaien, vond het toen welletjes. En, net als in de andere gewesten, vonden de Staten, volgens een goed vaderlandse traditie, dat overheidsgeld aan hoger onderwijs gespendeerd als weggegooid geld mocht worden beschouwd. Vanaf dat ogenblik bleven ze dus een beleefd maar krachtig 'njet' laten horen op zo ongeveer elk nieuw voorstel. De Zeeuwse theologiestu denten van hun kant hielden aan de hele affaire een ondubbelzinnige voorkeur over voor het voetiaanse Utrecht. Pas in september 1650 kwam het in Middelburg tot een echte Illustre school naar het voorbeeld van de op dat ogenblik bestaande instellingen te Amsterdam, De venter, Dordrecht en Den Bosch. Amsterdam had in een hardnekkige juridische procedure tegen Leiden duidelijk weten te maken dat het privilegium exclusi- vum slechts het promotierecht van de hogeschool gold, niet het hoger onderwijs als zodanig11Niets verzette zich dus tegen de oprichting van een Illustre school - 9

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1987 | | pagina 35