ten zelfs de katholieken zich wel voor-, werd die admissie trouwens nooit gewei gerd49. Voegen we hiervoor de zekerheid jaarlijks twee academici aan toe voor het Hof van Vlaanderen te Middelburg en enkele andere jurisdicties50 - al leert het onderzoek in andere provincies dat het hier gewoonlijk om dezelfde perso nen ging die zich meerdere malen lieten admitteren. Dat maakt dus zeven. Het aantal proponenten dat jaarlijks in Zeeland en Staats-Vlaanderen voor de eerste maal tot predikant werd benoemd, bedroeg ten hoogste 6,351. Daar mo gen we nog een enkele leger- of vlootpredikant aan toevoegen en bovendien nog wat leraren aan de Latijnse scholen, aangezien dezen gewoonlijk eenzelfde soort studiecurriculum volgden als de predikanten. Stel in totaal een 20 a 24 leraren voor heel Zeeland op het hoogtepunt van het Latijnse schoolwezen52. Bij een ge middeld arbeidsleven van twintig jaar53 brengt ons dat op een behoefte aan 1 a 1,2 leraar per jaar - in totaal ten hoogste acht academici jaarlijks voor heel de groep studenten in wijsbegeerte, letteren en theologie. De universitair gevormde geneesheren oefenden een bij uitstek stedelijk beroep uit. De chirurgijns, die ook en vooral het platteland bedienden, werden, zoals bekend, gewoonlijk langs andere wegen opgeleid, vooral door leertijd in een chirurgijnswinkel, met enige aanvullende vorming in een anatomiekamer in die steden waar er een bestond. Als we het aantal inwoners van de Zeeuwse steden op het hoogtepunt van hun bloei op zo'n 60 a 70.000 stellen, waarvan een goede 30.000 te Middelburg54, en - heel optimistisch - een gemiddelde spreiding van de praktizerende55 geneesheren van 1 op elke 1000 stedelingen aanhouden5 was er dus emplooi voor zo'n 60 a 70 gepromoveerde medici. Bij een gemiddelde prak- tijkduur van 15 jaar - medici schijnen minder lang te hebben gewerkt, meer risi co's te hebben gelopen, of misschien gewoon enkele jaren later hun carrière te zijn begonnen - bestond er dus een jaarlijkse vraag naar 4 tot ten hoogste 4,5 me- dicinae doctores57. Om het beeld volledig te maken dienen we hier nog de minder talrijke vertegen woordigers aan toe te voegen van enkele beroepen waarvoor een akademische opleiding verplicht was (de raadsheren in de Hoven van Holland en Zeeland of van Vlaanderen, gewoonlijk ook de pensionarissen, als juridisch-administratie- ve ambtenaren)dan wel regel (griffiers en overige hogere gerechts- en raadsdie- naren, baljuws, stadssecretarissen, ontvangers- en rentmeesters-generaal), in totaal zo'n 50 functies die, rekening houdend met de cumulering van ambten, nog eens een vraag van ten hoogste 2,5 academici per jaar opleverden58. In totaal bedroeg de vraag naar akademisch gevormde beroepsbeoefenaren in Zeeland en Staats-Vlaanderen in het gunstigste geval dus 22 personen per jaar. We mogen dat getal op 25 afronden als we er enkele personen bijtellen die slechts uit wetenschappelijke belangstelling studeerden of die - wat vooral in de achttiende eeuw onder de regenten nogal veel voorkwam - een akademische graad als een prestigezaak beschouwden en na het behalen daarvan in otiumzij het niet ambteloos gingen leven, wanneer ze zich dat financieel konden veroor loven59. Bij een gemiddelde studieduur van drie tot vier jaar leveren die 25 per sonen, alweer in het gunstigste geval, een universiteit met honderd studenten op. Verondersteld tenminste dat ze allen in Zeeland zelf gingen studeren. Maar dat was allerminst het geval (tabel 1). In de tweede helft van de zeventiende eeuw vinden we aan de instellingen van hoger onderwijs buiten Zeeland jaarlijks een goede twintig Zeeuwen, m.a.w. het leewedeel van het benodigde contin- 17

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1987 | | pagina 51