eigen krachten een bloeiende universiteit in stand te houden. Hoogstens viel te denken aan een goede Illustre school van het type dat te Deventer bestond, en dat was dan ook precies wat Middelburg in de achttiende eeuw wist te realiseren. Het vijftigtal studenten dat er rond 1811 werd aangetroffen, zal geen diepte-, maar een hoogtepunt van de recrutering hebben gevormd. 3. De Middelburgse Illustre school in de globale wetenschapsontwikkeling Het zou natuurlijk van kortzichtigheid getuigen de aantrekkingskracht van het hoger onderwijs alleen aan de factor 'arbeidsmarkt' af te meten, al was het maar omdat het allerminst zeker is dat er toen van echte arbeidsmarkteffecten op de belangstelling voor akademische beroepen sprake was. De telling van het aantal Zeeuwse studenten buiten Zeelandvan de Zeeuwse gepromoveerden en van de beoefenaars van akademische beroepen afkomstig uit het gewest (tabel 12 en 4 en grafiek 2-3) laat zien, dat het hoger onderwijs in de achttiende eeuw vrijwel uitsluitend als toeleveringsbedrijf voor zulke beroepen functioneerde: de restca tegorie studenten die om andere redenen-bijvoorbeeld louter wetenschappelij ke belangstelling - naar de universiteit ging, was toen zeer gering. Het is welis waar denkbaar dat juist in de achttiende eeuw, toen in Middelburg een Illustre school bestond, dergelijke niet op promotie, maar slechts op instructie gerichte studenten uit Zeeland eenvoudig naar dat Athenaeum gingen en dus niet op on ze tellingen voorkomen: het archief van die instelling is immers verloren gegaan. Maar de Middelburgse school was in elk geval niet groot, en meer in het alge meen moet er de nadruk op worden gelegd dat overal in Noordwest-Europa de studentenaantallen in die periode terug liepen en dat het universitair bestel er tot het beroepsopleidingssysteem werd waartegen Humboldt, met zijn ideaal van de zuivere wetenschap en de professor als haar bevlogen slaaf, zich rond de eeuwwisseling zo heftig zou verzetten61. Dat de numerieke achteruitgang van het Latijnstalig onderwijs dat aan universi teiten en Illustre scholen werd gegevenook voor Zeeland goldis overigens wel zeker. Het aantal nieuwe leerlingen aan de Middelburgse Latijnse school be droeg rond 1750 nog geen kwart van wat het een eeuw eerder was, en omdat de Latijnse school de normale toegangspoort van de universiteit was, betrof die ver mindering eveneens het potentieel aantal studenten (grafiek l)62. Tegelijk ging trouwens het aantal Latijnse scholen in Zeeland achteruit: rond 1800 waren, naast de school van Middelburg, alleen nog kleinere scholen in Zierikzee, Vlis- singen en Goes over, maar de laatste functioneerde feitelijk al niet meer omdat de enige leraarsplaats, die van de rector, vacant was63. Die numerieke achteruitgang van het Latijnstalig onderwijs heeft - ik heb dat el ders al betoogd - niet te maken met een kwalitatieve vermindering (een 'verval') van de kennis van het Latijn, zoals tijdgenoten en ook recentere historici wel meenden, maar met wat we, meer globaal, een paradigmawisseling in het inter nationaal wetenschappelijk leven mogen noemen64. In de loop van de vroegmo derne tijd was, als eye-opener tot een wetenschappelijk zicht op de werkelijk heid, eerst het filologisch-historisch paradigma opgekomen65 (denken we, wat Zeeland betreft, bijvoorbeeld aan de reeds vermelde bloei van de letterkundige studies, die we mogen symboliseren in de persoon van Jacob Gruterus), daarna het natuurwetenschappelijk paradigma. Voor het filologisch-historisch paradigma was het Latijn, door de aard van de 20

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1987 | | pagina 54