Merkwaardig is dat De Kanter in zijn Handboekje meldt16, dat hij de oorspron kelijke slapers van de halve Goese zak heeft gemeten op het stadhuis van Goes en ter thesaurie van Middelburg. Hij vond ook een volume van 'omtrent' 79 liter. Zou volgens de voorschriften uit de Chronijck het volume 79 liter zijn, dan zou een roede van 3,64 m moeten zijn gebruikt. We stuiten hier op verschillen in dezelfde eenheid, die vaker voorkomen; de blooise voetmaat kan grootten hebben tussen 288,5 mm en 302,5 mm, zo meldt Zevenboom37. 16. Arithmetischeproblemen Om een indruk te geven van het niveau waarop Eversdyck zich bewoog volgen hier enkele voorbeelden. De 145e questie. 'Daer syn twee getalen soo men de selve door malcanderen multipliceert compt 55 ende soo men hare quadraten tsamen addeert compt 146 vraghe wat getalen het zyn facit 5 ende 11.' Eerst lost Eversdyck dit vraagstuk op 'door Cos'; 'Set voor't grootste lx la, 't cleynste lx la.' Al rekenend komt hij tot de ver gelijkingen lz laa 55 2z 2aa 146 NB. z staat voor x2 en aa voor a2. Door 'dobbeleren' van de eerste vergelijking en 'adderen' van de gedobbeleerde eerste en de tweede vergelijking 'blyft de cossische quantiteit aa achterweghe' en kan x worden berekend. Aftrekken levert tenslotte a op. Vervolgens lost de rekenmeester het vraagstuk op 'buyten Cos' en wel meetkun dig. Stel, de lengte van A E is het kleinste getal en die van EB het grootste. Dan is opper vlakte IHBE 55. Oppervlakte GIEA oppervlakte FCHI 146 Oppervlakte DCBA is dus 55 55 146 256, ergo AB 16. Stellengte OP is even groot als het getal dat de oppervlakte van IBHE aanduidt, namelijk 55. Stel verder KP opp.GIEA en PL opp.FCHI. Dan is middellijn KL 146, dus straal KQ OQ 73. Volgens de stelling van Pythagoras (Eversdyck duidt die aan als de 47e des le 57

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1987 | | pagina 95