daartoe, de dokdeuren gelijk met die van de Walcherse sluis te openen en ze, zo lang dat nodig was, open te houden. Zelfs deed de stad het aanbod dat openen, na een tijdig verzoek daartoe, te laten verrichten door een of meer lieden die Wal cheren (op Veerse kosten) zelf kon aanstellen 92 Walcheren persisteerde hierna voor repliek, Veere voor dupliek. Op 22 mei 1708 volgde de uitspraak van het Hof: de Walcherse eis werd niet toegewezen. Nog diezelfde dag tekende de Walcherse procureur appel aan voorde Hoge Raad. Om de zaak te bespoedigen, verkreeg Veere in dit hoger beroep zogenaamd mande ment van anticipatie. Het was de bedoeling de kwestie op 2 juni, 'naer deze vacantie van Pinxteren', weer op te vatten 93 Het Walcherse polderbestuur wist zich in het hoger beroep gesteund door de inge landen, vertegenwoordigd door het College van 24 commissarissen. Ook die he- ren-24 concludeerden op 4 juni dat ze 'eenparigh van advijs sijn, dat de saake vigoreus moet worde voortgeset, ook voorden Hoogen Rade'94. Inderdaad lijkt in deze fase dit college, 'uijtmakende het naeste representatijff van de generale gelande', een belangrijke stem en spreekbuis te vormen in de discussie. De he- ren-24 constateerden in een buitengewone vergadering dat 'de besaijelijkheijten ende graswortelen van meenigte landerien en weijen zijn verrot', en ze vroegen zich af hoe daarvan ooit de dijkgeschotten opgebracht zouden kunnen worden. Zolang de zaak van de Walcherse sluis hangende was, was de welvaart van het eiland in wezen overgeleverd aan de heren van Veere, die hun activiteiten ge woon voortzetten. 'Als meesters in haer stad zijnde', zouden die van Veere, tel kens wanneer Walcheren de sluis geopend zou willen hebben, dwars kunnen lig gen De ene keer onder het voorwendsel dat het nog niet nodig was de sluis te ope nen de andere keer met als argument dat een onderhanden schip eerst gekielhaald moest worden. Er moest vrije suatie mogelijk zijn, zonder dat telkenmale met Veere overleg vereist zou zijn over de hoogte van het landwater of de noodzaak van suatie. In het toch al korte voorjaar zouden enerzijds veel scheepsreparaties het dok gesloten houden, terwijl anderzijds ook het meeste winterwater dan in vier maanden tijds geloosd moest worden. Lange disputen zouden dan weinig ef fectief zijn. Maar het was volgens de heren-24 overduidelijk dat Veere geen grote bedragen aan de bouw van het dok uitgaf om het gedurende een aantal maanden per jaar niét te gebruiken. En wat betreft de door Walcheren geëiste schadever goeding zagen de heren-24 de bui ook heel duidelijk hangen. Veere vormde een 'stem in staet hebbende stad, en sulx met Walcheren, allen een particuliere dijka- gie zijnde, geensints egaal'. Dat betekende dat er niets viel terug te vorderen. Inderdaad vormde Veere een machtige partij. Sinds de opstand tegen Spanje be zat de stad (als één van de zes zogenaamde 'goede steden') een eigen stem in de Zeeuwse Statenvergadering. In het Walcherse polderbestuur beschikte Veere sa men met Vlissingen sinds 1574 over één van de in totaal vier stemmen; sinds 1656-1657 hield de stad één van de negen stemmenWat betreft de Veerse vinger 92. GAV, dossier, 2. AWW, inv. nr. 232 (CC). 93. GAV, dossier, 2. AWW, inv. nr. 232 (CC); (EE). 94. AWW, inv. nr. 232 (GG) (1708 juni 5). 65

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1988 | | pagina 107