nomen aanleg van een dok in de Veerse haven deed het Walcherse polderbestuur vrezen dat het voortaan nog wel de kraan zou mogen blijven hanteren, maar dat de slang aan de kraan door Veere zou worden dichtgeknepen. Maken we de uiteindelijke balans op van dit hoog oplopende conflict, dan lijkt de Walcherse vrees niet terecht. Veere was contractueel verplicht zowel vest als ha ven- en sluiskil op diepte te houdenIn feite kwam dit neer op de garantie van een onbelemmerde waterloop naar en vanaf de Walcherse sluis. Zolang de suatie van het landwater niet werd belemmerd, mocht Veere een dok hebben. Het water kon blijkbaar voldoende afstromen via de spuigaten in de landhoofden. In zeker op zicht vormde de nieuw ontstane situatie zelfs een gunstiger conditie voor de afwa tering. Ook het Hof van Holland dacht kennelijk in die richting. Het Walcherse protest was zeer waarschijnlijk wèl terecht waar het de aanlegfase van het Veerse dok betrof. Die sleepte zich over een lange periode voort. En fi nancieel én technisch kon de stad dit prestigieuze project niet aan. En tijdens de bouw, die afdamming van de haven vereiste, kon het landwater niet of heel moei lijk geloosd worden. Dit verklaart waarschijnlijk ook waarom de affaire ietwat onduidelijk afliep. Zodra de afdamming ongedaan was gemaakt, was Walcheren de belangrijkste reden tot klagen ontvallen. Tenslotte de overlast die het landwater berokkende. Geen van beide partijen in het conflict kon eigenlijk een duidelijke relatie aantonen tussen de bouw van een dok in de Veerse haven en een grotere overlast van het binnenwater. We hebben aangetoond dat die overlast, ondanks overdrijving en onjuistheden, wel ernstig was (zeker in de periode dat de bouw van het dok sleepte), maar waarschijnlijk niet uitzonderlijk. Ongetwijfeld waren de boeren wat dit betreft door het polder bestuur 'opgemaeckt' om de situatie op het eiland zo slecht mogelijk voor te stel len. In het algemeen was dat bestuur niet zo snel met het lenen van een willig oor aan klagende landlieden. En concrete maatregelen bleven heel lang uit. In feite werd het probleem van de wateroverlast pas in 1929 definitief opgelost met de komst van het gemaal Boreel bij Middelburg. Nu kunnen we ons afvragen welke verbeteringsmogelijkheden het polderbestuur in de jaren 1706-1709 ten dienste stonden. Het is dan interessant te vernemen dat kennelijk al eerder overwogen was een nieuwe sluis in de oostelijke zeedijk te leggen. Dat idee, maar nu betrof het twee nieuwe sluizen, werd in 1708 weer op gerakeld. Zeker in formeel-juridisch opzicht zou het eiland door zo'n oplossing gebaat zijn; van wateroverlast zou men waarschijnlijk niet zijn verlost, al bete kende een dergelijke sluislokatie wel een verbetering in technisch opzicht. Om wat voor redenen dan ook kwam het er niet van. Een van de hindemissen hield ongetwijfeld verband met het verschil in belang tussen gebruikers en eigenaars van hoog gelegen gronden op de kreekruggen, de kleiplaatgronden en de jonge polders, én de gebruikers en eigenaars van laag gesitueerde gronden in de poelge- bieden. Betere ontwatering van die poelen stond per definitie op gespannen voet met het akkerlandgebruik van de hoge gronden. Het belang van het conflict in de jaren 1706-1709 ligt dan ook veeleer in het stel len van het probleem, dan dat het perspectief biedt op een oplossing van de bin nen wateroverlast. Die lijkt na afloop geen stap dichterbij te zijn gekomen. Zeker was het conflict in Veere niet de oorzaak van de problemen; hoogstens vormde het een tijdelijke complicatie. 72

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1988 | | pagina 114