De rol van de overheid die zelf het nut van de gezelschappen duidelijk zag be perkte zich niet tot deze subsidies. Toen zij besloot deze permanent te maken kreeg de inspecteur de taak om ieder jaar deze subsidies aan te vragen en verslag te doen van de gezelschappen in zijn district. In 1819 kwam hierbij dat van de subsidies boekengeschenken voor verdienstelijke leden gekocht mochten worden maar ook, dat van de onderwijzers die nog geen lid waren voortaan de namen moesten worden vermeld 24Men kan stellen dat vanaf 1819 de invloed van de overheid en de schoolopzieners op de onderwijzers om zich in gezelschappen te verenigen is toegenomen. Dit zou al snel blijken. Ook in Zeeuwsch-Vlaanderen, waar intussen Vermeulen was opgevolgd door P. Meesters, onderwijzer in Sluis. Hij was een uitschieter, bezat de eerste rang, en was lid van verschillende geleerde genootschappen. Eveneens in 1819 kreeg West Zeeuwsch-Vlaanderen een nieuwe inspecteur, de medicus A. Callenfels. Deze ging zeer voortvarend te werk, zo zelfs dat hij van uit Den Haag tot kalmte moest worden gemaand door Van den Ende, de grond legger van de wet van 180625Direkt al werd zijn takt op de proef gesteld. De on derwijzer van Cadzand, Verstelle, leverde zijn werk niet in en liet herhaaldelijk verstek gaan zodat de vergadering besloot hem niet meer als lid van het gezel schap te beschouwen, want 'de vergadering zit niet voor een anders zot'. Ver- stelle probeerde zich te rechtvaardigen en liet Callenfels weten dat hij er niet voor voelde op de lijst van onwillige onderwijzers te worden geplaatst. Deze raadde hem aan zich op de vergadering te verdedigen. Dit gebeurde, en Verstelle bleef lid. Vervolgens stelde Callenfels Meesters voor om een tweede gezelschap op te rich ten of, beter nog, te komen tot één groot gezelschap. Immers het gezelschap in Sluis had de ondermeester van Zuidzande, Meulendijk, geweerd en voerde dus een wat te strak toelatingsbeleid terwijl de wet bepaalde dat de gezelschappen open moesten staan voor alle onderwijzers. De subsidie zou dan met een eventu eel tweede gezelschap gedeeld worden 26. Het Sluise gezelschap stelde zich nu erg onafhankelijk op. Meulendijk was een onverbeterlijke kletskous en niemand wilde hem erbij. Onlogisch was dit overigens niet. Ieder gezelschap had een reglement en vaak kwam een bepaling voor die de leden verbood zaken buiten de vergadering openbaar te maken. Om te kunnen functioneren moest onkunde van bepaalde leden niet aan Jan en alleman worden doorverteld. Men voelde er niets voor en was van mening dat het stemrecht ten aanzien van de vraag wie wel en niet toegelaten werd van nul en generlei waarde zou worden als iemand als Meu lendijk erbij kwam. Ook het voorstel van Callenfels werd afgewezen. Het gezel schap wilde onafhankelijk blijven 'als gedenkteken van ongedwongen ijver en 24. RAZ, Archief van Toezicht inv. 115 (Koninklijke Besluiten vanaf 1815). Omdat het hier gaat om algemene besluiten is het vreemd dat in de literatuur deze gegevens niet worden vermeld. Dit geldt zeker voor de studie van Wolthuis die de vraag of de doorvoering van de onderwijsver nieuwing van de inspecteurs of de onderwijzers zelf uitging vrij uitgebreid behandelt. Wolthuis neigt ertoe de rol van de onderwijzers te benadrukken (INFO, 275-311met name 307-311ook Schrijver-Wijkstra, Onderwijsgezelschappen, noemt de verslagleggingsplicht en de 'zwarte lijst' niet. 25. RAZ, Archief Toezicht inv.nr. 83, 20-1-1823. 26. Kwesties Verstelle en Meulendijk: RAZ, Archief Toezicht inv.nr. 83, 6-10-1819; inv.nr. 115, 10-1-1820; inv.nr. 93, 26-10-1819 en 8-1-1820. 100

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1988 | | pagina 142