de kinderen leerden wel iets maar het kostte veel tijd en ze begrepen er in feite niets van37 In de nieuwe opzet was deze methode onbruikbaar. Immers van verstandsontwik keling kon zo geen sprake zijn. Ook de didactiek zelf was intussen met nieuwe inzichten verrijkt. In werken van de onderwijzer Pestalozzi (1746-1827) die door Prinsen, direkteur van de Rijkskweekschool in Haarlem, werden vertaald en toe gankelijk gemaakt, stond centraal het begrip 'Anschauung' (aanschouwelijk heid). Het leerproces moest aansluiten bij de ervaringswereld van het kind en bij zijn direkte omgeving. Over het geleerde konden vragen gesteld worden, de on derwijzer diende juist over alledaagse zaken met het kind te praten. Geen dogma tische en abstracte teksten meer, maar een leerproces in een voor het kind begrij pelijke en vertrouwde context. Deze uitgangspunten beinvloedden het zoeken naar nieuwe leesmethoden. De spelmethode bleef in verbeterde vorm nog een tijdje overeind, maar was achterhaald. Twee namen zijn met de nieuwe methoden verbonden, die van de al genoemde P. J. Prinsen en van N. Anslijn. Deze laatste schreef meer aangepaste leesboekjes en Prinsen ontwikkelde een andere didactische methode, gebaseerd op de klank waarde van de samenstellende letters. Ze kreeg dan ook de naam 'klankmethode' waarop enkele varianten waren die hier buiten beschouwing blijven. De onder wijzer ging uit van een woord (bijv. boer) en een plaatje. Hij begon met de klinker of tweeklank, in dit geval de -oe- klank, verwees misschien naar de toepasselijke koe en schoof op een letterbord de -oe- tevoorschijn. De -r- kwam erachter te staan. Hoe klinkt een spinnewiel, kinderen? Juist, rrrrrr.. en zeg nu allemaal oe-r. Na wat oefening in deze combinatie schoof de meester de b-ervoor: b-oe-r, en zo raakten de kinderen vertrouwd met klanken en letters. Was dit stadium bereikt, dan konden ze zelf aan het werk gaan met een leesplankje en losse letterblokjes. Een opgegeven woord konden zij dan zelf samenstellen en opbouwen uitgaande van de klinker of medeklinker. Geleidelijk volgden eenvoudige en samenge stelde zinnetjes en de tekst zelf. Door vragen kon de onderwijzer nagaan of het kind alles begreep en over het gelezene was dan een gesprek mogelijk waarbij naast het verstandelijke ook het zedelijke aan bod kwam. Zo, heel summier, kan men zich de nieuwe aanpak voorstellen. Bord, letterkas of 'leesmachine', en leesplankjes bevorderden de aanschouwelijkheid. Het was een verbetering. Het zelf ontdekken, de herkenbaarheid en aanschouwelijkheid vergrootten de nieuwsgierigheid en belangstelling en de kinderen kregen er plezier in. Dit alles had vroeger vrijwel ontbroken en bovendien werkte het systeem via de klassieke methode niet alleen beter maar ook sneller. Coronel vermeldt ergens hoe rond 1850 de kinderen de ouders voorlazen uit werkjes die bepaald niet voor kinder oren waren bestemd38 Over de leesboekjes die nu hun intrede in de scholen deden kan worden gezegd dat ze eenvoudiger waren dan vroeger maar voor onze smaak bol staan van de 37. Brepoels illustreert dit met een grappige anecdote: De gemeentesecretaris van het Lim burgse dorp Geul gebruikte als voorbeeld het Onze Vader. De kinderen leerden de eerste letters, de verbinding ON, en bleven de volgende dagen O-N- ON opdreunen als toppunt van geleerdheid; veel verder kwamen ze niet en het voorval werd nog lang als anecdote doorverteld. Voor de alge mene gegevens over het leesonderwijs is geraadpleegd: Brepoels, Lager onderwijs Limburg, 255- 263. Reinsma, Scholen en Schoolmeesters, passim. 38. Coronel, Middelburg, 228. 104

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1988 | | pagina 146