stede, werd op verzoek van de gemeente Westerschouwen en na verleende toe
stemming van de Minister van WVC een onderzoek ingesteld9. Het opgegraven
oppervlak bedroeg ca. 225 m2. In het opgravingsvlak bevond zich de wal ter
breedte van 4 - 5 m. Gerekend over de buitenzijde van de wal heeft het cirkelvor
mige burchtterrein precies een diameter van 200 m. De buitenkant van de wal was
opgebouwd uit kleiplaggen. De vulling bestond uit veel zandiger materiaal. De
wal rustte op een stuifzandlaag van 20 cm dikte waarop zich een humeus begroei
ingsniveau bevond (60 cm -I- N. A.P.). Het stuifzand rustte op een natuurlijk af
gezette klei (Duinkerke II?). Deze laatstgenoemde klei lag op een dunne veraarde
veenlaag (het overal in Zeeland voorkomende 'subboreale' veen). Het veen rustte
op zijn beurt op een in de richting van het centrum van de burcht oplopende laag
duinzand. Dit gele duinzand ging na ongeveer 1 m diepte over in grijs (strand-
wal)zand met cardiumschelpen. Voor de wal strekte zich een ondiepe gracht uit
die was ingegraven tot net boven de ondergrens van het veraarde veen (ca. 60 cm
- N.A.P.). Verspreid werden onderin de grachtvulling een tiental fragmenten
Pingsdorf- en kogelpotaardewerk, een benen schaats en een aantal rolstenen van
vuursteen aangetroffen. In de kleiige vulling van de gracht waren veel zoetwa
terslakjes aanwezig. De buitenzijde van de gracht werd in de opgravingsput niet
bereikt. Het noodonderzoek in 1977 van het ten noordoosten van de burcht aan
gelegde nieuwe parkeerterrein maakt duidelijk dat de gracht een uiteindelijke
breedte moet hebben gehad van zo'n 50 meter10. Het verdere verloop van de
in 1977 in de gracht waargenomen brug palen kon bij het huidige onderzoek
niet worden vastgesteld. In het opgegraven walsegment (5 graden) bevonden zich
aan de binnenzijde van de wal de restanten van een rij houten palen. De op regel
matige afstand van ca. 50 cm uit elkaar staande palen bevonden zich in vierkant
in het zand aftekenende paalkuilen. De palen reikten tot een diepte van 0 cm
N. A.P. in de onder het stuifzand liggende klei. Van de 8 niet verteerde palen wa
ren er 7 van els en 1 van iep". Aan de noordzijde 'ontbraken' een vijftal paalga
ten. Zou het cirkelvormige terrein een ononderbroken 'palissade' hebben gekend
dan zijn daarvoor ruim 1300 palen benodigd geweest. Twee palen zijn onderwor
pen aan een C 14-analyse12. Na ijking volgens een in Groningen ontwikkeld ij-
kingsprogramma is de kans het grootst (ca. 50%) op een datering in de tweede
helft van de 9de eeuw, terwijl de kans veel kleiner (resp. ca. 15% en 25%) is op
een datering in de eerste helft van de 9de of de eerste helft van de 10de eeuw.
Voorzover zichtbaar in de opgravingsput bestond het binnen de wal gelegen ter
rein uit zandige en kleiige ophogingslagen. Hierin werden geen vondsten aange
troffen. De waarnemingen gedaan tijdens het huidige onderzoek sluiten goed aan
6. Van de Vrie, 'Scherven'.
7. Zie noot 3.
8. Zie Lanting,'Wetzsteine'.
9. Van gemeentezijde werd veel medewerking ondervonden van direkteurgemeentewerken W.
van Meerten en S.L. de Feijter.
10. Zie Jaarverslag ROB 1977, 123-124.
11Resp. Alnus sp. en Ulmus sp. Zie noot 3.
12. De door het Laboratorium voor Algemene Natuurkunde in Groningen (dr W.G. Mooken dr
ir J.v.d. Plicht) verstrekte dateringen luiden: Burgh-Haamstede I 1150 30 BP (GrN-14866) en
Burgh-Haamstede II 1155 30 BP (GrN-14867).
139