DE BEWONING VAN ZEELAND IN DE IJZERTIJD R.M. Van Heeringen Inleiding Reeds lang zijn voor de periode waarmee we ons in dit artikel bezig zullen hou den, de Ijzertijd (700 voor Chr. tot begin van de jaartelling), voor Zeeland gege vens voorhanden waaruit blijkt dat dit laaggelegen mondingsgebied van de Schelde bewoning heeft gekend. In 1916 werden de eerste grove, met nagelin- drukken en groeflijnen versierde scherven in de Verzamelingen van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen opgenomen. Men dacht echter toen te maken te hebben met aardewerk dat toebehoorde aan de inheemse bevolking uit de Romeinse Tijd. Maar het was deze eenvoudige, handgevormde ceramiek die bij uitstek kenmerkend zou blijken te zijn voorde materiële nalatenschap van de bewoners van Zeeland in de laatste periode van de Nederlandse prehistorie: de Ijzertijd. De vondsten uit 1916 zijn afkomstig van het strand van Domburg. Ze vormen di- rekt al een aanwijzing dat de huidige Schelde-delta er eertijds anders uitgezien moet hebben. De loop van de rivier heeft zich sinds die tijd verlegd van Ooster- naar Westerschelde. Terwijl in Zuid- en Noord-Holland het deltafront van Rijn, Maas en Oer-IJ nog aanwezig is in de vorm van langgerekte smalle strandwallen en de daarop gevormde Oude Duinen, heeft de zee deze zandgordel in Zeeland grotendeels weer opgeruimd1. Het paleografisch kaartje van fig. 1 geeft een in druk van het landschap in de Ijzertijd. De bij Domburg blootgespoelde scherven (zie ook vindplaats 5, fig. 2) vertellen ons dan ook iets over de be woningsge schiedenis van de deltavlakte, het gebied achter het front. De strandwallen van het deltafront zijn ontstaan in de periode van 3600 tot 2200 v. Chr. Zeker vanaf 3000 v.Chr. - het moment waarop we te maken hebben met bewoners behorende tot de Vlaardingencultuur - hebben we te maken met een min of meer permanente bewoning van deze hooggelegen kuststrook. Het laaggelegen gebied achter de strandwallen bestond uit een uitgestrekt veenmoeras dat vanuit het estuarium van de Schelde (gelegen ter plaatse van de huidige Oosterscheldekering) onderhevig was aan wisselende invloeden van de zee (resp. trans- en regressiefasen). Een restant van enige omvang van de strandwallen ter weerszijden van de mon ding van de Schelde bevindt zich onder de Jonge Duinen van de Westerenban bij Haamstede op Schouwen-Duiveland. Ook uit dit gebied treffen wij in de Verza melingen van het Zeeuwsch Genootschap - zoals mij onlangs is gebleken - een uitgebreide collectie IJzertijdaardewerk aan, welke vlak na de eeuwwisseling tot 1940 systematisch in uitgestoven duinvalleien is verzameld. Het aantal vindplaatsen uit de Ijzertijd dat tot op heden in de huidige provincie Zeeland bekend is, gaat de twintig te boven. Het gevondene bestaat voor het overgrote deel uit aardewerk. Een gedetailleerde bestudering van dit aardewerk in combinatie met de geologische ontwikkeling biedt de mogelijkheid uitspraken te doen over de datering van de vindplaatsen IVoor een uitgebreid geologisch en archeologisch overzicht van de recente onderzoeksresul taten in het West-Nederlandse kustgebied zie Louwe Kooymans 'Sporen in het Land'. 1

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1988 | | pagina 31