geleend109. Het is niet duidelijk of de Amsterdammers dat alleen in deze periode hebben gedaan, of dat dit de hele verdere 18e eeuw is gebeurd. Wij zijn er vanuit gegaan dat dit laatste het geval was omdat uit leningen, die na 1780 zijn afgeslo ten, blijkt dat ook toen geld uit Amsterdam kwam. Na het decennium 1711-1720 is het waarschijnlijk dat er in een belangrijk deel van de financiering van de kamer - de anticipatiepenningen - iets veranderd is. Na deze tijd zal een gedeelte van het geld uit Amsterdam gekomen zijn. Het merendeel van de familienamen van de lijst uit 1739 zijn we reeds in het vorige hoofdstuk tegengekomen. Van de 55 Zeeuwse intekenaars zijn er 35 die behoorden tot families die aandeelhouder waren van de Compagnie. Drie andere intekenaars behoorden tot regentenfamilies. Josua van Belle kwam uit een Rot terdamse regentenfamilie met contacten in Vlissingen. Jasper Parduijn en Anna Elisabeth Pool behoorden tot het Middelburgse regentenpatriciaat. Deze laatste was een dochter van Pieter de Huybert, bewindhebber van 1719 tot 1721. Corne lls Braams was de equipage-meester van de kamer Zeeland. Van de overige inte kenaars van 1739, buiten de Assurantie Compagnie Middelburg en de commissa rissen van de wisselbank Middelburg, zijn geen gegevens gevonden. Vermoed wordt dat deze vooral kwamen uit kringen van de gegoede burgerij. Slechts zes van de dertien bewindhebbers - tussen 1738 en 1741 waren er der tien in plaats van de gebruikelijke twaalf - hebben in 1639 geld geleend aan de Compagnie. Wellicht hebben de bewindhebbers in een contract van correspon dentie afgesproken dan men per toerbeurt geld leende aan de kamer. Tabel 8. Anticipatiepenningen van de kamer Zeeland, 1762-1790 (in guldens) 110 1762 3.127.470 1772 1.731.496 1782 62.000 1763 2.264.990 1773 2.010.696 1783 62.000 1764 1.712.900 1774 2.245.796 1784 1.062.000 1765 1.072.300 1775 2.301.996 1785 1.676.300 1766 674.500 1776 2.225.996 1786 2.922.300 1767 71.100 1777 2.166.796 1787 3.466.250 1768 77.100 1778 2.037.196 1788 5.632.800 1769 802.931 1779 82.000 1789 7.604.000 1770 977.996 1780 65.000 1790 8.808.200 1771 1.455.196 1781 62.000 De grootste geldschieter in 1739 was de wisselbank van Middelburg met 552.000. Dus ook na 1702 bleef de wisselbank geld lenen aan de kamer, hoe wel de kamer niet meer voorkwam als debiteur in de boeken van de wisselbank111. Ook zonder de institutionele beleggers - de Assurantie Compagnie en de wisselbank - zijn de ingelegde bedragen van de Zeeuwen hoger dan die van 109. 20-12-1738 Hieronymus Tonnemans 80.000 a 2% 22-12 1746 Mevrouw de wed. Jeronymus Tonneman 12.000 2- 2-1740 Anna Westerveen 8.000 3- 2-1748 Dirk Trip ƒ10.000 Bron: ARA, VOC, inv. 13.827, Kwitanties, rekeningen en memories betreffende door kamer Zeeland uitgegeven obligaties. 110. ARA, VOC, inv. 4.595-4.597, Generale staat (1762-1790). 111. Van Dillen, Wisselbank 1154 e.v. 79

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1989 | | pagina 109