Reeds jaren lang waren er moeilijkheden tussen de kamers Amsterdam en
Zeeland vanwege het niet tijdig afwikkelen van het jaarlijkse liquidatiesaldo dooi
de kamer Zeeland. In de voorgaande jaren had de kamer Zeeland steeds circa 3
miljoen gulden met de Hollandse kamers te verrekenen. Door het nalaten van tij
dige afwikkeling van de liquidatiesaldi behoefde de kamer Zeeland verhoudings
gewijs veel minder anticipatiepenningen op te nemen voor de financiering van de
Compagnie114.
Sedert 1771 werden er onderhandelingen gevoerd tussen de kamers Zeeland
en Amsterdam over de aflossing van de schulden van de kamer Zeeland. Deze
onderhandelingen vlotten niet erg. Om Zeeland onder druk te zetten hield Am
sterdam Zeeuwse tegoeden in; het gevolg was dat de kamer Zeeland meer gelden
op anticipatie ging opnemen. Dit heeft iets geholpen. De schuld van Zeeland aan
de andere kamers was 31 mei 1780 gedaald tot 3.541.157. Maar het volgende
jaar was de schuld aan de andere kamers weer gestegen met ruim twee miljoen
gulden tot 5.271.466. Pas in 1783 werd er overeenstemming met de kamer
Zeeland bereikt over de afbetaling aan de andere kamers115.
Als gevolg van het moratorium konden de Hollandse kamers alleen nog maar
geld opnemen onder garantie van een overheidslichaam. Daarom machtigden de
Staten van Holland de bewindhebbers in 1782 om aan de houders van anticipa
tiepenningen in de Hollandse kamers voor te stellen, hun vorderingen die niet
door de Staten van Holland gewaarborgd waren, desgewenst om te zetten in 3%-
obligaties, die wel waren gewaarborgd. Dit onder de voorwaarde dat zij een be
drag, gelijk aan de helft van de recepis, aan contanten bijbetaalden, waarvoor
3%-obligaties werden verstrekt, die ook werden gewaarborgd door de Staten van
Holland. In 1790 bedroeg het totaal van deze 3%-obligaties, gegarandeerd door
de Staten van Holland 22.682.550. Bij de kamer Zeeland heeft deze conversie
niet plaatsgevonden; tenslotte had deze kamer nog nauwelijks anticipatiepennin
gen uitstaan116.
Vanwege de belangrijke bedragen aan subsidies en garanties voelden de Staten
van Holland zich genoodzaakt om meer inzicht te krijgen in de Compagnie en in
1782 werden de bewindhebbers van de Hollandse kamers verplicht om opening
van zaken te geven. Als gevolg hiervan kwamen er verschillende plannen tot ver
betering van de Compagnie. Deze voorstellen werden echter zwaar bekritiseerd,
in het bijzonder door Zeeland. Amsterdam stelde vervolgens een plan op waar
mee ook de Staten van Holland akkoord gingen. Volgens dit plan zou het aantal
bewindhebbers van de kamer Amsterdam venneerderd worden; deze zouden een
zogenaamd Vijfde Departement vormen. Speciale kennis van de handel of Indi
sche aangelegenheden werd als voorwaarde gesteld. De leden moesten worden
benoemd door de Staten-Generaal op voordracht van de Staten van Holland. De
kamer Zeeland protesteerde fel tegen deze plannen, maar dat mocht niet baten.
Middelburg', Archief ZGW VIII, 5e stuk (1902) 139; ARA; VOC, inv. 13.688, Notitie be
treffende door middel van op anticipatie verstrekte gelden in 1773-1774.
113. De Korte, De financiële verantwoording, 79; ARA, VOC, inv. 13.766, Tableau der
schulden van de Kamer Zeeland (8-9-1788); Radermacher, inv. 219, Onder Ultimo mey 1789 is
de Generale Staat bij de kamer Zeeland aan de kamer Amsterdam schuldig (1789).
114. De Korte, De financiële verantwoording, 79-80; J.J. Steur, Herstel of ondergang, de
voorstellen tot redres van de VOC 1740-1795 (Utrecht 1984) 116.
115. De Heer, Bijdrage tot de financiële geschiedenis, 60 e.v.
116. De Korte, De financiële verantwoording, 81
81