leid worden dat 45% van deze negotiatie in Amsterdam en Den Haag was ge plaatst125. In 1788 hadden de Staten van Zeeland toegestemd om 'A deel van de toege stane 31 miljoen op zich te nemen. In 1793 bedroeg de subsidie van de Staten van Zeeland 7.900.000; alle andere subsidies en leningen onder garantie van de Staten van Zeeland waren vervallen126. In 1794 werd nog het resterende deel, groot 775.000, van de subsidie van 29 oktober 1788 ontvangen. De premielening van 1790. onder garantie van de Staten van Holland en met een opbrengst van tien miljoen gulden, bleek een groot succes. Om deze lening te doen slagen werd aan de aandeelhouders een dividend van 12% per jaar bij deelname gegarandeerd. Zij moesten dan afstand doen van een hogere uitkering dan 12%, zolang de Staten nog gebonden waren aan deze garantie. Voor deel name was de verhouding 3.000 aan aandelen tegen 12 loten van 100. Ver moedelijk was deze loterij dank zij het gegarandeerd dividend een succes127. Bij resolutie van 23 februari 1791 gaven de Staten van Zeeland ook een pre mielening uit van 3.300.000 (met de premie 4.290.000) onder dezelfde voor waarden als de Staten van Holland. Van de 11.000 loten werden er 5.000 in Mid delburg geplaatst en de resterende 6.000 in Amsterdam128. Hieruit blijkt dat slechts 45% van de aandelen van de kamer Zeeland in Zeeuwse handen was. Dit cijfer komt overeen met de schatting in bijlage II; in 1796 zou het aandeel der Zeeuwen ruim 46% zijn geweest. Op 5 juli 1793 besloten de Staten van Holland voor de laatste keer een garan tie te geven voor 4.000.000. De Compagnie moest dan zelf zorgen voor de ne gotiatie van dit bedrag. Hieruit moesten dan gerestitueerd worden de bedragen die de Compagnie uit hoofde van eerdere leningen van de Staten van Holland dat jaar had ontvangen. De opbrengst van deze lening was 3.075.396, maar uitein delijk hield de Compagnie nog maar twee miljoen over. Het Zeeuwse aandeel in deze negotiatie was 1.292.400, dus 42%. Dit zou de laatste grote lening worden die werd uitgeschreven door de Compagnie129. Na 1790 werd de proportionele egalisatie tussen de respectieve kamers als leden van één lichaam vastgesteld, zowel in lasten als in voordelen. Alle schul den, zowel die aan de Staten van Holland als aan de Staten van Zeeland, kwamen ten laste van de respectieve kamers op basis van de gebruikelijke verdeling tus sen de kamers. Het interest zou nog maar 3% mogen bedragen. Indien de schul- 125. ARA, Admiraliteitscolleges, collectie Van Kinckel, inv. 60, Aantekeningen omtrent wer ving van officieren en minderen ten behoeve van de OIC in Duitsland; VOC, inv. 13.852 nr. 6a (16-5-1788); inv. 13.853 nr. 6b (26-5-1788); inv. 13.851 nr. 5i, Nota van de interessen en aflos singen welke met den 12 sept. aanstaande de OIC ter Zeeland moet betalen (24-8-1793). Uit rentebetaling over de loterij 1787 blijkt dat de rente één keer per jaar wordt uitbetaald. 126. De leningen onder garantie van de Staten van Zeeland na 1788: loterij 1785 a 3% 2.300.000 Engelse Kroon met garantie Staten van Zeeland a 4% 2.000.000 Notulen van de Staten van Zeelandresolutie 29 okt. 1788 3.600.000 totaal 7.900.000 Bron: ARA, VOC, inv. 13.856 nr. 9, Overzigt van de negotiatiegelden. 127. De Korte, De financiële verantwoording86. 128. ARA, VOC, inv. 13.856 nr. 7d. 129. ARA, VOC, inv. 13.858, Kladboek van het rekenboek der negotiatie van de generale Comp. van 4 miljoen a 4%. 84

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1989 | | pagina 114