dienst. In het comptoir van de koopmanschappen werkten in de 18e eeuw tussen de drie en zes man. Een van hen was ook de chartermeester, die na 1788 ook de Oostindische posterijen beheerde150. Op het equipagecomptoir werkten ook nog één of twee klerken. De administratieve staf van de kamer Zeeland bestond dus in de 18e eeuw uit ongeveer 21 man. Ook hier blijkt dat de bekende verdeling tussen de verschillende kamers werd gehanteerd. In Amsterdam werkten op de administratie tussen de 40 en 48 mensen151. Hierbij moet wel worden aangemerkt dat ook de twee advocaten van de Compagnie op de loonlijst van Amsterdam stonden. De 21 bedienden van Zeeland ontvingen totaal per jaar ongeveer 13.000 aan tractementen152. Worden hier nog de emolumenten bijgeteld dan wordt het totaal 21.200. Naast de verschillende boekhouders en klerken waren er nog enkele mensen die een tractement hadden: de twaalf bewindhebbers, de extra-ordinaire bewindhebber van Groningen en de twee beëdigde hoofdparticipanten verdien den respectievelijk 3.000, 1.200 en 300 per persoon153. Verder verdienden de eerste en tweede equipagemeester en hun assistent respectievelijk 2.500, 1.000 en 800. De scheepsbouwmeester verdiende inclusief 'een huis aan de werf en vrij brand en ligt, benevens vrij bier zout en zeep' 2.220. En als laatste de opperchirurgijn ad 600. Om de zaken van de Compagnie soepel te laten ver lopen werd nog een kleine dash betaald aan een aantal personen van buiten de Compagnie; de secretaris van Middelburg en de boekhouders en kassiers van de wisselbank in Middelburg en Amsterdam. Deze 'recognities' bedroegen in totaal 1.760 voor ieder. De kamer Zeeland betaalde eenzelfde bedrag aan tractemen ten als de kamer Amsterdam154. Het aantal beambten zal in de loop van de 18e eeuw gegroeid zijn. Een telling uit 1737 kwam tot zestien functionarissen; in een lijst van 1790 is dit aantal ge stegen tot 21 (zie bijlage VI). De tractementen zijn in deze periode nauwelijks gestegen. Alleen de eerste equipagemeester kreeg een aanzienlijke loonsverho ging, van 1.500 naar 2.500. Om een hoge functie bij de Compagnie te bekleden diende een aantal perso nen, de borgen, zich garant te stellen voor een borgsom. Voor de kassier bedroeg deze borgsom 48.000 en voor de boekhouder 6.000. Verder diende een ge westelijke belasting betaald te worden. Dit 'zegel' bedroeg voor de opperboek- houder 150 en voor de scheepsbouwmeester 45. Met name de hoge dienaren van de Compagnie moesten over de nodige contacten en fondsen beschikken. 150. Van der Doe en Wiggers, 'De kamer Zeeland van de VOC', 108. 151. F.S. Gaastra,'Arbeid op Oostenburg. Het personeel van de kamer Amsterdam van de VOC', in: J.B. Kist ed., Van VOC tot Werkspoor: het Amsterdamse industrieterrein Oostenburg (Utrecht 1986) 70. 152. Dit bedrag komt overeen met het bedrag dat in 1696 aan tractementen werd betaald. Zie: Van Dam, Beschrijvinge. RPG Grote serie 63, 398. 153. RAZ, M-P-TvP, inv. 227, Agtiende taux op de ampten over de Oostlnd. Comp. 154. ARA, Radermacher, inv. 191, Lijst der tractementen en daggelden (juni 1737). In Zee land werd in de 18e eeuw per jaar ongeveer voor 67.880 aan tractementen uitbetaald. Dit is ongeveer de helft van de 130.000 die in Amsterdam uitbetaald werd. In Zeeland werd in de periode 1700-1780 gemiddeld per jaar 3.922.704 uitgegeven aan equipagekosten. Het bedrag van 67.880 is ruim 1.7% van de equipagekosten. In Amsterdam werd eenzelfde percentage van de equipagekosten aan tractementen uitbetaald. Zie: Gaastra,'Arbeid op Oostenburg', 70 en De Korte, De financiële verantwoording, 54. 90

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1989 | | pagina 120