Uit de lijsten van 1737 en 1790 blijkt dat vijf categoriën arbeiders werkzaam
waren in Middelburg. Ten eerste waren dat de 'opzienders' van de verschillende
pakhuizen, ten tweede waren er de ambachtslieden die leiding gaven, zoals de
blokmakersbaas en de zeilmakersbaas. Als derde groep waren er de leidingge
vende geschoolde arbeiders, zoals de bootslieden, werklieden van de spinbaan en
de Javanen van de timmerwerf. Hierop volgden de geschoolde arbeiders zoals de
garbuleurs, draaiers, spinners en de timmerlieden. De laatste groep bestond uit de
ongeschoolde arbeiders zoals de noodhulpen bij de koopmanschappen en de
sjouwers bij de equipage.
Tabel 11Functies van arbeiders op de scheepstimmerwerf, eind 18e eeuw 159
functie
stuivers
functie
stuivers
7
commandeurs
36/30
1
zaage veijlder
22/22
1
schrijver
26/26
1
opziender van de gereedschappen 20/20
1
rolleeser
24/24
1
pik heter
20/20
14
houtzagers
32/24
1
commandeur van de houtwerkers 20/20
130
timmerlieden
32/24
24
houtwerkers
18/18
18/18
4
hair aanleggers
18/18
12
huistimmerlieden
24/20
6
steendraaiers
18/18
7
hoorders
24/20
18
bootmakers
16/16
1
bootsman op de zolder
22/20
6/ 6
1
bootmakers jongen
4/ 4
De Compagnie bood door een continu aanbod van nieuwbouw en reparatie re
gelmatig werk, maar dit hield niet in dat het aantal werknemers van de kamer in
Middelburg constant was. In tijden dat minder werk voorhanden was, werden
timmerlieden ontslagen. Ook bij de ongeschoolde arbeiders, de sjouwers en
noodhulpen, kon het aantal verschillen. In 1790 en 1794 waren er respectievelijk
44 en 58 noodhulpen in dienst160
In de eerste helft van de 18e eeuw had de compagnie haar grootste omvang be
reikt. Hierna vond dan ook een structurele vermindering plaats van de omvang
van de werf161. Ten opzichte van 1749 was in 1790 bij het departement van de
159. RAZ, M-P-TvP, inv. 227, Lijst met werknemers op de timmerwerf met zomer- en win-
terloon. Deze lijst is waarschijnlijk rond 1794 opgesteld. De hoeveelheid arbeiders was al ver
minderd tot 230 en er zouden nog wel 35 a 36 man ontslagen kunnen worden. De bedragen zijn
respectievelijk het zomer- en winterloon.
160. ARA, Radermacher, inv. 230, Opmerkingen van W. Udemans over het langzaam voort
gaan van de aanbouw van nieuwe schepen en repareeren (7 december 1772); bijlage VI; RAZ,
M-P-TvP, inv. 227, Lijst van van 't getal der garbuleurs en andere arbeidslieden, bescheiden in
Comp. pakhuisen, slagthuisen en werkzolders, bij de Oostlnd. Comp. ter kamer Zeeland (15
maart 1794).
161. In Amsterdam werd een ander beleid gevoerd. In vergelijking met 1750 is het perso
neelsbestand in Amsterdam niet merkbaar gedaald. In plaats daarvan werd een arbeidstijdsver
korting ingevoerd, om de 14 dagen werden 245 arbeiders naar huis gestuurd. Zie: P.C. Jan
sen/Personeel en productie van de Kamer Amsterdam van de VOC omstreeks 1750' in: J.H.G.
Gawronski (ed.), Jaarrapport van de stichting \'OC-schip 'Amsterdam 1986 (Amsterdam
1987) 53-64 aldaar appendix; Gaastra,'Arbeid op Oostenburg', 73.
92